Woordenschat blok 1

1 / 19
next
Slide 1: Slide
WoordenschatBasisschoolGroep 6

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Taal: blok 1: Les 5 herhaling
-Kennen wij de blokwoorden en de betekenis hiervan.
-Kunnen wij een correcte zin maken met de blokwoorden en uitdrukkingen van blok 1.


Aan het einde van de les:

Slide 2 - Slide

timer
0:30
Welke woorden heb je onthouden?

Slide 3 - Mind map

Quiz regels
30 sec overlegtijd bij elke vraag (fluistertoon)
Bij een goed antwoord                         +1 
Bij een fout antwoord                             0
Bij het verstoren van de les                 - 1

Winnaars                           20 pt 
Individuele vragen          2 pt

Slide 4 - Slide

Welke woord hoort bij de betekenis:
Een papier waarop staat dat je geld moet betalen
A
Het artikel
B
De bekeuring
C
Het frame
D
Het punt

Slide 5 - Quiz

Wat is een ander woord voor: juist of nauwkeurig          



Slide 6 - Slide

Ervandoor gaan
Op de hoogte zijn
De globe
Voortdurend
Iets weten
De Wereldbol
Zonder op houden
Weggaan

Slide 7 - Drag question

Welke betekenis hoort bij het gezegde:
Iemand in de kraag grijpen
A
Iemand pakken
B
Iemand toejuichen
C
Iemand iets duidelijk maken
D
Iemand begroeten

Slide 8 - Quiz

             Wat wordt er bedoeld met het woord:                     De portefeuille?

Slide 9 - Slide

Wat betekent het woord: Het punt

Slide 10 - Open question

De betekenis van de samenleving is: Alle mensen samen en de waaop ze leven en met elkaar omgaan
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quiz

Door welk woord kunnen de dikgedrukte woorden worden veranderd?
''Pim kan best wel goed op zijn handen lopen.''

Slide 12 - Open question

Wat betekent het woord:
de zakkenroller?
A
Een dief die bij huizen inbreekt
B
Een dief die zakken steelt
C
Een dief die dingen steelt uit jaszakken
D
Een dief die met geweld iets steelt

Slide 13 - Quiz

Maak de zin af: gebruik die lege flessen opnieuw, want dat is ...

Slide 14 - Slide

Welk woord moet op de stippenlijn komen?

Slide 15 - Open question

Welke zin is goed en welke zin is fout?
Hij twijfelt om zich te melden bij de politie, hij gaat vastberaden op weg naar het politiebureau.
De politie moet streng optreden tegen de dieven.
Goed
Fout

Slide 16 - Drag question

Wat betekent het woord: Het project?
A
De buizen van iets
B
Dat wat iets oplevert of wat het gevolg ervan is
C
Een groep mensen praten over iets om beslissing te nemen
D
Een plan dat uitgevoerd moet worden

Slide 17 - Quiz

Je maakt 3 zinnen met elk één themawoord/gezegde erin. 

Mix & Match je loopt rond in de klas en zoekt een maatje, je leest allebei één zin op en geeft elkaar feedback. (2x)
timer
5:00
Duimpje omhoog of duimpje omlaag

Slide 18 - Slide

Heb jij een correcte zin ?

Slide 19 - Slide