Fictie

Fictie
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

Items in this lesson

Fictie

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
- Je herkent fictie en non- fictie;
- Je weet het verschil tussen realistisch en niet- realistisch;
- Je kunt het genre van een boek herkennen;
- Je kunt het verschil tussen chronologisch en niet- chronologisch vertellen;
- Je kunt het eind van een boek benoemen;
- Je kunt personages en hun ontwikkeling beschrijven;
- Je kunt argumenten onderscheiden en je mening onderbouwen;
- Je kent de verschillende vertelstandpunten en deze bepalen.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Genre
Genre is een verzameling van verhalen die tot dezelfde soort horen. Voorbeelden van genres:
  • avonturenroman;
  • historische roman;
  • liefdesroman;
  • oorlogsroman;
  • psychologische roman;
  • science fiction.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Tijd
Hoe verloopt het verhaal?
  • chronologisch;
    - van begin naar eind
  • voorgeschiedenis;
    - midden in het verhaal
  • niet-chronologisch;
    - van eind naar begin

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Eind
Een verhaal kan op twee manieren eindigen:
  • gesloten;
    - het verhaalprobleem is opgelost
  • open;
    - sommige zaken zijn nog niet opgelost (zelf invullen)

Slide 8 - Slide

Personage - hoofdpersoon
  • je weet wat hij denkt en voelt;
  • je weet wat zijn karaktereigenschappen zijn;
  • hij maakt een karakterontwikkeling door.
    - round characters!


Slide 9 - Slide

Personage - bijpersoon
  • je weet gedachten en gevoelens niet;
  • ze veranderen niet;
  • ze reageren vaak voorspelbaar.
    - flat characters!

Slide 10 - Slide

Perspectief
Een schrijver kiest een perspectief van waaruit hij het verhaal vertelt:
  • vertelstandpunt eerste persoon:
    ik-persoon / gedachten / niet de auteur
  • vertelstandpunt derde persoon:
    één van de personages / gedachten
  • wisselend perspectief:
    meerdere personages / gedachten / meerdere belevenissen

Slide 11 - Slide

Mening en argument
Als je je mening geeft over een boek, onderbouw je die met argumenten:
  • realistisch argument: vind je wat er verteld wordt geloofwaardig?
  • emotief argument: grijpt het verhaal je aan en leef je mee met de personages?
  • moreel argument: ben je het eens met de overtuigingen en ideeën in het boek?
  • argument over de opbouw: vind je dat het verhaal goed verteld wordt; zit het verhaal goed in elkaar?

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Onderwerp en thema
  • Onderwerp: geeft neutraal aan waar het verhaal over gaat.
  • Thema: formuleert kort en algemeen wat de strekking van het verhaal is.
    Je kunt het thema formuleren:
    in een paar woorden / in een korte zin / in een vraag.

Slide 14 - Slide

Fictie en non-fictie
Fictie: verzonnen verhalen
Non-fictie: teksten over de werkelijkheid

Slide 15 - Slide

fictie
non-fictie
tijdschriftartikel
gedicht
tekst op Wikipedia
journaal
toneelstuk
leesboek

Slide 16 - Drag question

realistisch of niet........
Verhalen zijn altijd verzonnen. Het doel is vermaken / amuseren.

Realistisch: de mensen en de gebeurtenissen lijken op de werkelijkheid.
Niet-realistisch: de schrijver heeft een verhaal verzonnen met dingen die in de werkelijkheid niet kunnen.

Slide 17 - Slide

Dit maakt een verhaal realistisch
Dit maakt een verhaal niet-realistisch
Mensen lijken echt in wat ze doen en zeggen.
De wereld waarin het verhaal zich afspeelt is verzonnen.
Er komen verzonnen wezens / fantasiefiguren voor.
Er komen mensen / plaatsen voor die echt hebben bestaan.
De gebeurtenissen zijn in werkelijkheid ook mogelijk.

Slide 18 - Drag question


Chronologische volgorde
&
Niet-chronologische volgorde

Slide 19 - Slide

Een schrijver vertelt met de gebeurtenissen mee.
A
Chronologisch
B
Niet- chronologisch

Slide 20 - Quiz

Leerdoelen
- Je herkent fictie en non- fictie;
- Je weet het verschil tussen realistisch en niet- realistisch;
- Je kunt het genre van een boek herkennen;
- Je kunt het verschil tussen chronologisch en niet- chronologisch vertellen;
- Je kunt het eind van een boek benoemen;
- Je kunt personages en hun ontwikkeling beschrijven;
- Je kunt argumenten onderscheiden en je mening onderbouwen;
- Je kent de verschillende vertelstandpunten en deze bepalen.

Slide 21 - Slide