2. Differentiatie-les - extra materiaal

Extra uitleg
Extra oefenopdrachten 
Grammatica
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Extra uitleg
Extra oefenopdrachten 
Grammatica

Slide 1 - Slide

In deze les:
  • Extra uitleg over het zinsdeel: onderwerp  (geel)
  • Extra opdrachten + antwoorden (blauw)
Grammatica hoofdstuk 2

Slide 2 - Slide

Onderwerp
Extra uitleg

Slide 3 - Slide

Het onderwerp is een zinsdeel. 

Het onderwerp geeft aan wie/wat iets doet in een zin. 

Vrijwel elke zin heeft een onderwerp. 
Onderwerp (ow)

Slide 4 - Slide

Om het onderwerp te kunnen vinden, heb je de persoonsvorm nodig. 

Ik drink een glas water. 
Pv: 

De persoonsvorm is: 
Onderwerp (ow)

Slide 5 - Slide

Om het onderwerp te kunnen vinden, heb je de persoonsvorm nodig. 

Ik drink een glas water. 
Pv: drink

De persoonsvorm is: drink
Onderwerp (ow)

Slide 6 - Slide

Om het onderwerp te kunnen vinden, heb je de persoonsvorm nodig. 

Ik drink een glas water. 
Pv: drink

Als we de persoonsvorm gevonden hebben, plaatsen we zinsdeelstrepen: 
Onderwerp (ow)

Slide 7 - Slide

Om het onderwerp te kunnen vinden, heb je de persoonsvorm nodig. 

Ik | drink | een glas water. 
Pv: drink

Als we de persoonsvorm gevonden hebben, plaatsen we zinsdeelstrepen: 
Onderwerp (ow)

Slide 8 - Slide

Om het onderwerp te kunnen vinden, heb je de persoonsvorm nodig. 

Ik | drink | een glas water. 
Pv: drink

Dan kunnen we het onderwerp gaan zoeken. Het onderwerp geeft aan wie/wat iets doet. Om hierachter te komen, kan je de volgende vraag stellen: 

Wie/wat + pv = onderwerp
Onderwerp (ow)

Slide 9 - Slide

Om het onderwerp te kunnen vinden, heb je de persoonsvorm nodig. 

Ik | drink | een glas water. 
Pv: drink

Wie/wat + pv = onderwerp
We weten dat drink de persoonsvorm is. We kunnen dus de volgende vraag stellen: Wie/wat drinkt? 
Onderwerp (ow)

Slide 10 - Slide

Om het onderwerp te kunnen vinden, heb je de persoonsvorm nodig. 

Ik | drink | een glas water. 
Pv: drink

Wie/wat + pv = onderwerp
We weten dat drink de persoonsvorm is. We kunnen dus de volgende vraag stellen: Wie/wat drinkt? 
Het antwoord op die vraag is: ik
Onderwerp (ow)

Slide 11 - Slide

Om het onderwerp te kunnen vinden, heb je de persoonsvorm nodig. 

Ik | drink | een glas water. 
Pv: drink
Ow: ik
Wie/wat + pv = onderwerp
We weten dat drink de persoonsvorm is. We kunnen dus de volgende vraag stellen: Wie/wat drinkt? 
Het antwoord op die vraag is: ik
Onderwerp (ow)
Het onderwerp is dus: ik

Slide 12 - Slide

Ik | drink | een glas water. 
Pv: drink
Ow: ik

Op die manier kun je het onderwerp van een zin vinden. Onthoud de vraag 'Wie/wat + pv' dus goed om het onderwerp te vinden. 

Noteer het zelf ook zoals het hierboven is genoteerd. Dus schrijf eerst de zin over en noteer daaronder de zinsdelen. 
Onderwerp (ow)

Slide 13 - Slide

Het stappenplan voor zinsdelen ontleden is nu een stukje uitgebreid. 

Stappenplan zinnen ontleden: 
  1. Zoek de persoonsvorm
  2. Zet zinsdeelstrepen
  3. Zoek het onderwerp (wie/wat + pv = onderwerp)
Onderwerp (ow)

Slide 14 - Slide

Voor nog wat extra uitleg, kun je de volgende video kijken. 
Onderwerp (ow)

Slide 15 - Slide

Onderwerp
Extra oefeningen

Slide 16 - Slide

Onderstreep van onderstaande zinnen de pv, zet zinsdeelstrepen en noteer welke vraag je moet stellen om het onderwerp te vinden. Geef ook het antwoord op die vraag. 
Onderwerp - oefening (1)
Voorbeeld:
Zin: In de zomervakantie gaan wij met de caravan naar Frankrijk. 

Antwoord: 
In de zomervakantie | gaan | wij | met de caravan | naar Frankrijk. 
Wie/wat gaan? = wij (=onderwerp)

Slide 17 - Slide

Onderstreep van onderstaande zinnen de pv, zet zinsdeelstrepen en noteer welke vraag je moet stellen om het onderwerp te vinden. Geef ook het antwoord op die vraag. 
  1. Klimaatregels maken de lucht boven Europa schoner. 
  2. Onderzoekers zien dat aan uitzichgegevens. 
  3. Roetfilters in auto's voorkomen tegenwoordig de uitstoot van rookdeeltjes. 
  4. Steeds meer zonlicht bereikt daardoor de aarde. 
  5. De opwarming van onze planeet ontstaat voor 20 procent door de schonere lucht. 
Onderwerp - oefening (1)

Slide 18 - Slide

Onderstreep van onderstaande zinnen de pv, zet zinsdeelstrepen en noteer welke vraag je moet stellen om het onderwerp te vinden. Geef ook het antwoord op die vraag. 

1. Klimaatregels | maken | de lucht boven Europa | schoner. 
       Wie/wat maken? = klimaatregels
2. Onderzoekers | zien | dat | aan uitzichgegevens. 
       Wie/wat zien? = onderzoekers
3. Roetfilters in auto's | voorkomen | tegenwoordig | de uitstoot van rookdeeltjes. 
       Wie/wat voorkomen? = roetfilters in auto's
4. Steeds meer zonlicht | bereikt | daardoor | de aarde. 
       Wie/wat bereikt? = steeds meer zonlicht
5. De opwarming van onze planeet | ontstaat | voor 20 procent | door de schonere lucht. 
       Wie/wat ontstaat? = de opwarming van onze planeet
Onderwerp - antwoorden (1)

Slide 19 - Slide

Onderstreep van onderstaande zinnen de pv, zet zinsdeelstrepen en noteer welke vraag je moet stellen om het onderwerp te vinden. Geef ook het antwoord op die vraag. 
  1. De Engelsen presenteerden in 1976 het eerste Jeugdjournaal. 
  2. Heeft de foutparkeerder een wielklem op zijn auto gekregen? 
  3. Met zijn grote teen bewaart de mens zijn evenwicht. 
  4. Baby's van lange moeders hebben in ontwikkelingslanden betere overlevingskansen. 
  5. Heeft deze crimineel zijn leven gebeterd na zijn gevangenisstraf? 
  6. Trams kunnen in de toekomst zonder bovenleiding rijden. 
  7. Onze paraplu's zijn gesneuveld bij windkracht 5. 
  8. Kan dit moderne verkeersvliegtuig dertien kilometer hoog vliegen?
Onderwerp - oefening (2)

Slide 20 - Slide

Onderstreep van onderstaande zinnen de pv, zet zinsdeelstrepen en noteer welke vraag je moet stellen om het onderwerp te vinden. Geef ook het antwoord op die vraag. 
1. De Engelsen | presenteerden | in 1976 | het eerste Jeugdjournaal. 
       Wie/wat presenteerden? = De Engelsen
2. Heeft | de foutparkeerder | een wielklem | op zijn auto | gekregen? 
       Wie/wat heeft? = de foutparkeerder
3. Met zijn grote teen | bewaart | de mens | zijn evenwicht. 
       Wie/wat bewaart? = de mens
4. Baby's van lange moeders | hebben | in ontwikkelingslanden | betere overlevingskansen.
       Wie/wat hebben? = baby's van lange moeders
Onderwerp - antwoorden (2)

Slide 21 - Slide

Onderstreep van onderstaande zinnen de pv, zet zinsdeelstrepen en noteer welke vraag je moet stellen om het onderwerp te vinden. Geef ook het antwoord op die vraag. 

5. Heeft | deze crimineel | zijn leven | gebeterd | na zijn gevangenisstraf? 
       Wie/wat heeft? = deze crimineel
6. Trams | kunnen | in de toekomst | zonder bovenleiding | rijden. 
       Wie/wat kunnen? = trams
7. Onze paraplu's | zijn | gesneuveld | bij windkracht 5. 
       Wie/wat zijn? = onze paraplu's
8. Kan | dit moderne verkeersvliegtuig | dertien kilometer hoog | vliegen?
       Wie/wat kan? = dit modere verkeersvliegtuig
Onderwerp - antwoorden (2)

Slide 22 - Slide

Onderstreep van onderstaande zinnen de pv, zet zinsdeelstrepen en noteer welke vraag je moet stellen om het onderwerp te vinden. Geef ook het antwoord op die vraag. 
  1. Vegetarische mannen ruiken volgens vrouwen lekkerder dan vleeseters. 
  2. Wereldwijd roken mensen per dag zo'n vijftien miljard sigaretten. 
  3. Kan een diepzeevis boven water ontploffen als gevolg van onderdruk? 
  4. Waarom halen zeezoogdieren bijna al het benodigde vocht uit hun voedsel?
  5. Bij een lage stapsnelheid kan deze robot in mul zand lopen. 
  6. Een nieuw parfum wordt vaak 'ontworpen' door geurspecialisten. 
  7. Bij het Nederlands kampioenschap 'bommetje' bereikten de winnende plonzen een hoogte van bijna tien meter. 
  8. Door de sneeuw was deze spoorlijn de hele dag buiten gebruik. 

Onderwerp - oefening (3)

Slide 23 - Slide

Onderstreep van onderstaande zinnen de pv, zet zinsdeelstrepen en noteer welke vraag je moet stellen om het onderwerp te vinden. Geef ook het antwoord op die vraag. 
1. Vegetarische mannen | ruiken | volgens vrouwen | lekkerder | dan vleeseters. 
      Wie/wat ruiken? = vegetarische mannen
2. Wereldwijd | roken | mensen | per dag | zo'n vijftien miljard sigaretten. 
      Wie/wat roken? = mensen
3. Kan | een diepzeevis | boven water | ontploffen | als gevolg van onderdruk? 
      Wie/wat kan? = een diepzeevis
4. Waarom | halen | zeezoogdieren | bijna | al het benodigde vocht | uit hun voedsel?
      Wie/wat halen? = zeezoogdieren
Onderwerp - antwoorden (3)

Slide 24 - Slide

Onderstreep van onderstaande zinnen de pv, zet zinsdeelstrepen en noteer welke vraag je moet stellen om het onderwerp te vinden. Geef ook het antwoord op die vraag. 
5. Bij een lage stapsnelheid | kan | deze robot | in mul zand | lopen. 
      Wie/wat kan? = deze robot
6. Een nieuw parfum | wordt | vaak | 'ontworpen' | door geurspecialisten. 
      Wie/wat wordt?  = een niew parfum
7. Bij het Nederlands kampioenschap 'bommetje' | bereikten | de winnende plonzen | een hoogte van bijna tien meter. 
      Wie/wat bereikten? = de winnende plonzen
8. Door de sneeuw | was | deze spoorlijn | de hele dag | buiten gebruik. 
      Wie/wat was? = deze spoorlijn
Onderwerp - antwoorden (3)

Slide 25 - Slide

Noteer van onderstaande zinnen de persoonsvorm. Zet zinsdeelstrepen en noteer ook het onderwerp. 
  1. Een wetenschapper van de universiteit van Witwatersrand vond in een steen van 200.000 jaar oud haren van de homo erectus.
  2. Volgens onderzoek hebben uitblinkers in sport andere genetische eigenschappen dan niet-sporters.
Onderwerp - oefening (4)

Slide 26 - Slide

1. Een wetenschapper van de universiteit van Witwatersrand | vond | in een steen van 200.000 jaar oud | haren van de homo erectus.
      Pv:  vond
      Ow:  Een wetenschapper van de universiteit van Witwatersrand

2. Volgens onderzoek | hebben | uitblinkers in sport | andere genetische eigenschappen dan niet-sporters. 
      Pv: hebben
      Ow: uitblinkers in sport
Onderwerp - antwoorden (4)

Slide 27 - Slide