quizz herhaling

Welk woord hoort bij categorie 5
A
deur
B
boeken
C
jassen
D
pennen
1 / 16
next
Slide 1: Quiz
SpellingBasisschoolGroep 4

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Welk woord hoort bij categorie 5
A
deur
B
boeken
C
jassen
D
pennen

Slide 1 - Quiz

Bij welke categorie hoort het woord:
stank
A
8
B
3
C
4
D
10

Slide 2 - Quiz

Welk woord hoort er niet bij?
A
foei
B
ring
C
oei
D
doei

Slide 3 - Quiz

welke klank hoor je bij het volgende woord (categorie 10):
prakken
A
medeklinker
B
korte klank
C
lange klank
D
tweetekenklank

Slide 4 - Quiz

18+6=
A
24
B
23
C
38
D
12

Slide 5 - Quiz

Er lopen 5 ganzen in de wei.
Hoeveel poten hebben deze ganzen samen?
A
12
B
5
C
6
D
10

Slide 6 - Quiz

Hoe schrijf je half 5 in digitale tijd?
A
2:00
B
3:30
C
4:30
D
5:00

Slide 7 - Quiz

maak het volgende woord langer:
hart
Welk woord krijg je dan?
A
harten
B
harte
C
harden
D
harde

Slide 8 - Quiz

Welk woord staat in het enkelvoud?
A
mensen
B
bellen
C
tafels
D
stoel

Slide 9 - Quiz

Welk woord hoort bij categorie 11?
A
hond
B
banden
C
grappig
D
duimpje

Slide 10 - Quiz

Wat is het grondwoord van het woord:
haartjes
A
haar
B
haartje
C
haart
D
haarte

Slide 11 - Quiz

wat is het werkwoord in deze zin?
A
grapjes
B
mensen
C
zitten
D
truien

Slide 12 - Quiz

Welk woord is het werkwoord in deze zin?
De hond rent door deze straat?

A
de
B
rent
C
hond
D
straat

Slide 13 - Quiz

Hoe schrijf je het woord mens in het meervoud?
A
mennsen
B
menzen
C
mensen
D
mensjes

Slide 14 - Quiz

99-10=
A
89
B
110
C
69
D
9

Slide 15 - Quiz

Welk woord hoort bij categorie 3?
A
blijven
B
zingen
C
graven
D
wachten

Slide 16 - Quiz