Dag 3 - Thema 10

Woorden
Thema 10:  Regels en Straf - DAG 3
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Woorden
Thema 10:  Regels en Straf - DAG 3

Slide 1 - Slide

Woorden van vandaag
  1. een paar
  2. eens
  3. eigenlijk
  4. extra
  5. geen
  6. goedmaken

Slide 2 - Slide

een paar (znw)
  • twee mensen, dieren of dingen die bij elkaar horen. 

  • Zin: Ik heb vier paar sokken gekocht. 
13

Slide 3 - Slide

eens
  • op een bepaald moment in het verleden of in de toekomst
  • eens - ooit
  • ooit <--> nooit
  • Zin: Eens per jaar bezoek ik mijn tante. 

  • dezelfde mening hebben
  • eens <--> oneens
  • Zin: We zijn het weer eens met elkaar.
14

Slide 4 - Slide

eigenlijk
  • zoals het echt is

  • Zin: Eigenlijk is ze liever thuis. 
  • Zin: Gaat het eigenlijk wel goed met jou? 
15

Slide 5 - Slide

extra 
  • meer dan normaal

  • Zin: Deze week krijg je 10% extra korting bij de supermarkt.
  • Zin: Ik wil graag extra melk in de koffie. 
16

Slide 6 - Slide

geen
  • niet één, niet

  • Zin: Je hebt geen toegang tot dit gebouw.
  • Zin: Er hoeft geen zout op het eten. 
17

Slide 7 - Slide

goedmaken (ww)
  • zorgen dat iets wat fout is gegaan weer goed wordt. 

  • TT - ik maak goed, jij maakt goed, wij maken goed
  • VT - ik maakte goed, wij maakten goed
  • VTD - ik heb goedgemaakt

  • Zin: De vrienden hadden ruzie, maar ze hebben het weer goedgemaakt
18

Slide 8 - Slide

Waar zie je een paar?
13
A
B
C
D

Slide 9 - Quiz

Maak een zin met het woord
'eens'.
14

Slide 10 - Open question

Met het woord 'eigenlijk' bedoelen we:
15
A
niet echt
B
maar
C
zoals het echt is
D
eigen

Slide 11 - Quiz

Als je iets extra krijgt, dan ...
16
A
krijg je niets.
B
krijg je meer dan normaal.
C
krijg je minder dan normaal.

Slide 12 - Quiz

Maak een zin met het woord
'geen'.
17

Slide 13 - Open question

Wat bedoelen wij met het woord 'goedmaken'?
18
A
je excuses aanbieden
B
zeggen dat iets fout is
C
zorgen dat iets dat fout is gegaan weer goed komt
D
boos worden op iemand

Slide 14 - Quiz

De jongen en het meisje hebben ruzie, zij moeten het weer ...
18
A
leren
B
over doen
C
regelen
D
goedmaken

Slide 15 - Quiz