This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Biologie
Paragraaf 12.4
Slide 1 - Slide
Deze periode (SE3)
Slide 2 - Slide
Deze periode (SE3)
Slide 3 - Slide
Deze periode (SE3)
Slide 4 - Slide
Hoe heten de uitsteeksel aan de buitenkant van een virus waar het immuunsysteem op reageert?
A
Antistoffen
B
Fagocyten
C
Antigenen
D
Immuniteit
Slide 5 - Quiz
Waaruit bestaat een vaccin?
A
Antigenen
B
Virus
C
Antistoffen
D
Bacterie
Slide 6 - Quiz
Antistoffen vanuit de moedermelk krijgen is een voorbeeld van:
A
Kunstmatige passieve immuniteit
B
Kunstmatige actieve immuniteit
C
Natuurlijke passieve immuniteit
D
Natuurlijke actieve immuniteit
Slide 7 - Quiz
Vaccineren is een voorbeeld van
A
Kunstmatige passieve immuniteit
B
Kunstmatige actieve immuniteit
C
Natuurlijke passieve immuniteit
D
Natuurlijke actieve immuniteit
Slide 8 - Quiz
Het toedienen van antiresus (antilichamen tegen resus-eiwitten) bij de moeder is een vorm van ...
A
Kunstmatige passieve immuniteit
B
Kunstmatige actieve immuniteit
C
Natuurlijke passieve immuniteit
D
Natuurlijke actieve immuniteit
Slide 9 - Quiz
Als je het COVID-19 doormaakt en beter wordt dan is dat een vorm van....
A
Kunstmatige passieve immuniteit
B
Kunstmatige actieve immuniteit
C
Natuurlijke passieve immuniteit
D
Natuurlijke actieve immuniteit
Slide 10 - Quiz
Wat is een voorbeeld van kunstmatige passieve immuniteit
A
vaccinatie
B
serum toedienen
C
een ziekte doormaken
D
borstvoeding
Slide 11 - Quiz
Gebruik BiNaS 84J3
Aangeboren
(niet-specifieke) afweer
Verworven
(specifieke) afweer
Huid
Koorts
Macrofagen
Fagocyten
Antistoffen
T-cellen
B-cellen
Geheugencellen
Lysozymen
Slide 12 - Drag question
Welke vorm van afweer wordt pas na de geboorte opgebouwd?
A
Aspecifieke afweer
B
Specifieke afweer
C
Mechanische afweer
D
Chemische afweer
Slide 13 - Quiz
Macrofagen (fagocyten) verteren lichaamsvreemde bacteriën in het bloed. Welke vorm van afweer is dit?
A
Aspecifieke afweer
B
Specifieke afweer
Slide 14 - Quiz
Leerdoelen 12.3
Slide 15 - Slide
Leerdoelen 12.4
Slide 16 - Slide
Specifieke afweer
B-cellen:
maken antistoffen specifiek tegen 1 antigen van ziekteverwekker
geheugencellen
T-cellen:
helpt de B-cel
kan besmette en afwijkende cellen vernietigen
geheugencellen
Slide 17 - Slide
8.3: Bloed
Bestanddelen bloed:
bloedplasma
bloedcellen
-> rode bloedcellen
-> witte bloedcellen
Slide 18 - Slide
Functie bloedcellen
Rode bloedcellen
zuurstoftransport
Witte bloedcellen
afweer
Bloedplaatjes
stolling van bloed
Slide 19 - Slide
Wanneer heb je bloed nodig?
Rode bloedcellen
bij bloedverlies
ernstige bloedarmoede
Bloedplasma
ernstige brandwonden of infectie
hemofilie
Bloedplaatjes
leukemie
Slide 20 - Slide
Bloedgroepen
Slide 21 - Slide
Bloedtransfusie
Slide 22 - Slide
Rhesusfactor
Slide 23 - Slide
Bloedgroepen
Slide 24 - Slide
Bloedgroep A
Bloedgroep B
Bloedgroep AB
Bloedgroep O
Geen antigenen
Antigeen A
Antigeen AB
Antigeen B
Slide 25 - Drag question
Bloedgroep A
Bloedgroep B
Bloedgroep AB
Bloedgroep 0
Slide 26 - Drag question
Welke bloedgroep kan aan elke bloedgroep doneren (= universele donor)?
A
A
B
B
C
AB
D
0
Slide 27 - Quiz
Als je bloedgroep A geeft aan iemand met bloedgroep B dan:
A
gebeurt er niets
B
gaat het bloedplasma stollen
C
gaan de rode bloedcellen "klonteren"
D
gaan de witte bloedcellen kapot
Slide 28 - Quiz
Jessica heeft bloedtransfusie nodig. Haar bloedgroep is bloedgroep B.
Het donorbloed mag geen antigeen bevatten.
Ze kan dus bloedgroep en bloedgroep ontvangen.
A
B
AB
O
Slide 29 - Drag question
Karel wil zijn bloedgroep weten. Bij een bloedgroepentest is er alleen klontering bij anti-B (dus niet bij anti-A). Wat is de bloedgroep van Karel?
A
A
B
B
C
AB
D
O
Slide 30 - Quiz
Welke letter hoort bij de bloedgroepbepaling van een persoon met bloedgroep 0?
A
P
B
Q
C
R
D
S
Slide 31 - Quiz
Klontert
Klontert niet
Bloedgroep A ontvangt van bloedgroep AB
Bloedgroep B ontvangt van bloedgroep 0
Bloedgroep AB ontvangt van bloedgroep A
Bloedgroep 0 ontvangt van bloedgroep AB
Slide 32 - Drag question
Anja heeft bloedgroep 0+.
Welke antistoffen tegen bloedgroepantigenen heeft Anja in haar bloed?
A
alleen anti-resus
B
alleen anti-A en anti-B
C
zowel anti-A, anti-B als anti-resus
Slide 33 - Quiz
Karel wil zijn bloedgroep weten. Bij een bloedgroepentest is er alleen klontering bij anti-B (dus niet bij anti-A of anti-Rhesus). Wat is Karel zijn bloedgroep?
A
B+
B
B-
C
A+
D
A-
Slide 34 - Quiz
Welke letter hoort bij de bloedgroepbepaling van een persoon met bloedgroep B?
A
P
B
Q
C
R
D
S
Slide 35 - Quiz
Leerdoelen 12.4
Slide 36 - Slide
Aan het werk
Lezen 12.5 (5 min!)
Maken 12.4: opdracht 45-47, 49, 50, 52 + extra BiNaS vragen