Zinsontleden en onbepaald voornaamwoord

Start van de les
Leg je boek, laptop, schrift en pen alvast op tafel.
Tas op de grond.


1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Start van de les
Leg je boek, laptop, schrift en pen alvast op tafel.
Tas op de grond.


Slide 1 - Slide

Lesdoel 
Korte herhaling van de vorige les met als lesdoel: je kan een betrekkelijk voornaamwoord (ook die met een ingesloten antecedent) herkennen en gebruiken + 
je weet hoe je een zin redekundig moet ontleden.

*Nieuw:
Je kan een onbepaald voornaamwoord herkennen en gebruiken.


Slide 2 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord 
Maak de zin compleet door in gedachten op de stippellijntjes iets in te vullen.

De ..., die ik erg vreemd vind, hoop ik nooit meer te zien.


Slide 3 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord 
De ..., die ik erg vreemd vind, hoop ik nooit meer te zien.

vogel, vrouw, robot

De vogel, die ik erg vreemd vind, hoop ik nooit meer te zien.

die = betrekkelijk vnw en wijst terug naar het antecedent.

Slide 4 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord 
  • wijst terug naar een woord dat eerder is genoemd, het antecedent
  • de bekendste betrekkelijke voornaamwoorden zijn: die, dat, wie en wat
  • soms kun je wie en wat vervangen door degene die of datgene wat. In deze woorden zit het antecedent ingesloten (betr. vnw m.i.a) 
  • betrek. vnw ‘die’ verwijzen naar de-woorden
  • betrek. vnw ‘dat’ verwijzen naar het-woorden

Let op: als je die/dat kunt vervangen door deze/dit, is die/dat een aanwijzend voornaamwoord en geen betrekkelijk vnw.

Slide 5 - Slide

Betrekkelijke voornaamwoorden 
Het betrek. voornaamwoord ‘wat’ verwijst naar:
1) overtreffende trap: 
(voorbeeld: Het allerlekkerste wat ik ooit zelf gemaakt heb, is tiramisu.
2) naar woorden als: alles, enige, iets, niets, veel
(voorbeeld: Alles wat je wilt weten, kun je googelen).
3) een hele zin:
(voorbeeld: De ouders van Isa laten haar vrij, wat zij erg waardeert). 

Slide 6 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord
Met een voorzetsel + wie verwijs je naar een persoon: aan wie, over wie, met wie etc.
Voorbeeld: Meryem met wie ik altijd naar school fiets, is vandaag ziek

Dus niet: Meryem waarmee ik altijd naar school fiets…(is grammaticaal fout!)

Slide 7 - Slide

Wie heeft het schoolfeest georganiseerd?
wie is een?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 8 - Quiz

Het feestje dat ik gisteravond had, was helemaal niet leuk.

dat is een?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 9 - Quiz

Wat je gisteren deed, kun je beter niet meer doen?

Wat is een?
A
vragend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord m.i.a.
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 10 - Quiz


Wie zit hier de hele les op de mobiel?

wie is een?

A
vragend voornaamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent

Slide 11 - Quiz

De tafel die scheef staat is omgevallen.

Die is een?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord m.i.a.
D
vragend voornaamwoord

Slide 12 - Quiz

Het meisje dat hij leuk vindt, zit op hockey.
Dat is een?
A
Bezittelijk voornaamwoord
B
Aanwijzend voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord
D
Persoonlijk voornaamwoord

Slide 13 - Quiz

Wie dit leest is een boekenwurm.

Wie is een?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord m.i.a.
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 14 - Quiz

Een zin redekundig ontleden doe je volgens een stappenplan:
- Zoek de persoonsvorm
- Doe de zinsdeelproef
- Zoek het onderwerp
- Benoem het gezegde: wwg of nwg
- Zoek het lijdend voorwerp
- Zoek het meewerkend voorwerp
- Zoek de bijwoordelijke bepalingen
- Zoek de bijvoeglijke bepalingen.

Slide 15 - Slide

Ga de volgende zin redekundig ontleden.
Coen draagt altijd ouderwetse spijkerbroeken, die hem overigens prima staan.
pv =
ow =
gez=
lv=
mv=
bwb=
bvb= 

Slide 16 - Slide

Even oefenen 
(houd de aantekeningen bij de hand!)
Coen draagt altijd ouderwetse spijkerbroeken, die hem overigens prima staan.

pv = draagt
ond = Coen
wwg = draagt
lv= ouderwetse spijkerbroeken
mv= -
bwb= altijd
bvb= ouderwetse --> spijkerbroeken
Bijv. bijzin = die hem overigens prima staan

Slide 17 - Slide

Enkelvoudige zin
1 persoonsvorm
1 onderwerp
1 gezegde

Ik / ga / naar school / op de fiets.
pv = ga
ow = ik
wg = ga

Slide 18 - Slide

Samengestelde zin
twee persoonsvormen
twee onderwerpen
twee gezegdes

Voorbeeld:
Zin 1:                                                                             Zin 2:
Ik / ga / op de fiets / naar school / omdat / ik / niet /met de bus / naar school /kan. 

Slide 19 - Slide

hoofdzin - bijzin
Een samengestelde zin bestaat vaak uit een hoofdzin en een bijzin.

In de hoofdzin staan het onderwerp en de persoonsvorm ALTIJD bij elkaar. De persoonsvorm staat voor in de zin (1e of 2e plaats).

In de bijzin hoeft het onderwerp niet bij de persoonsvorm te staan er kunnen zinsdelen tussen de pv en ow staan. De persoonsvorm staat vaak achter in de zin. 

Slide 20 - Slide

Huiswerk:

Lezen: theorie blz. 30, 247, 248, 249, 250
Maken: blz. : opdracht 1 t/m 4


Slide 21 - Slide