Een tegenargument gaat op het standpunt in. Het is een argument bij het tegengestelde standpunt.
Voorbeeld:
Standpunt: ik vind gym op school een belangrijk vak, argument: omdat je er goed leert samenwerken bij teamsporten.
Tegenstandpunt: ik vind gym op school geen belangrijk vak, tegenargument: omdat je prima kunt sporten in je vrije tijd.
Je ziet hier dat het tegenargument niet ingaat op het eerder genoemde argument, maar een argument is voor het tegenstandpunt. Een weerlegging zou hier ingaan op het argument, en dan zou het iets zijn als 'maar je leert bij andere vakken ook al samenwerken".