What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
7.2 Scheidbare werkwoorden
Nederlands
Scheidbare werkwoorden
1 / 23
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 4
This lesson contains
23 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Nederlands
Scheidbare werkwoorden
Slide 1 - Slide
Grammatica
Slide 2 - Slide
Scheidbare werkwoorden
Je kunt de werkwoorden dus uit elkaar halen, zoals bij
opeten - hij eet op
Je noteert het voltooid deelwoord door ge tussen de twee delen te plaatsen: hij heeft op
ge
geten.
Afvallen - zij vallen af - zij zijn af
ge
vallen.
Slide 3 - Slide
Lopen, nakijken, gapen, skateboarden en invullen zijn voorbeelden van:
A
bijvoeglijke naamwoorden
B
werkwoorden
C
zelfstandige naamwoorden
Slide 4 - Quiz
In, naast, tijdens, op en achter zijn voorbeelden van:
A
persoonlijke voornaamwoorden
B
telwoorden
C
voorzetsels
Slide 5 - Quiz
Maak zoveel mogelijk nieuwe werkwoorden
passen
schuiven
drinken
pakken
nemen
bellen
maken
in
op
aan
af
uit
voor
Slide 6 - Drag question
Wat is het splitsbare werkwoord in de zin: Ik kan niet meer, ik geef het op.
A
kan meer
B
geef op
Slide 7 - Quiz
Wat is het splitsbare werkwoord in de zin: Van het geld van mijn krantenwijk blijft niets over!
A
blijft niets
B
blijft over
Slide 8 - Quiz
Wat is het splitsbare werkwoord in de zin: Kun jij deze sierletters namaken?
A
namaken
B
kun maken
Slide 9 - Quiz
Welke is een scheidbaar werkwoord?
A
vergeten
B
voorstellen
Slide 10 - Quiz
Welke is een scheidbaar werkwoord?
A
Goedkeuren
B
Vergeten
Slide 11 - Quiz
Gelijkspelen, inmaken, voorkomen, bekendmaken.
Welk werkwoord is niet scheidbaar?
A
gelijkspelen
B
inmaken
C
voorkomen
D
bekendmaken
Slide 12 - Quiz
Voetballen, terugvinden, stilzetten, indutten.
Welk werkwoord is niet scheidbaar?
A
voetballen
B
terugvinden
C
stilzetten
D
indutten
Slide 13 - Quiz
Let op!
Alle delen van het scheidbare werkwoord horen bij het werkwoordelijk gezegde en soms bij de persoonsvorm.
Ik kijk haar lachend aan.
wwgezegde: kijk aan
persoonsvorm: kijk aan
Slide 14 - Slide
Oefenen met werkwoorden
Slide 15 - Slide
Kies het woord dat op de stippellijn hoort:
'... je croissantjes van de Aldi lekker?'
A
Vind
B
Vindt
C
Vint
D
Vinden
Slide 16 - Quiz
Kies het woord dat op de stippellijn hoort:
'... je docent de kaasbroodjes van de Jumbo lekker?
A
Vind
B
Vindt
C
Vint
D
Vinden
Slide 17 - Quiz
Zoek de persoonsvorm en kies de stam die bij dit werkwoord hoort.
Bijvoorbeeld: Zij heet mevrouw Julia.
persoonsvorm = heet
de stam (ik vorm) = heet
Slide 18 - Slide
Ze woont helemaal alleen in het grote huis.
A
woont
B
woon
C
woond
D
wonen
Slide 19 - Quiz
Ze zit uren in haar stoel te lezen.
A
zit
B
zidt
C
zitten
D
zid
Slide 20 - Quiz
Haar hond Fik ligt dan aan haar voeten te slapen.
A
lag
B
ligd
C
ligt
D
lig
Slide 21 - Quiz
Persoonsvorm tt. Vul het juiste woord in.
Het vliegtuig lan_ morgen.
Slide 22 - Open question
De kleine Teun verstopt zich achter de boom.
a: goed b: fout
persoonsvorm (TT) of voltooid deelwoord (VT)?
A
goed
B
fout
Slide 23 - Quiz
More lessons like this
3.1 herhaling werkwoordspelling
September 2024
- Lesson with
24 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
1tl h1 werkwoorden scheidbaar
September 2022
- Lesson with
10 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, t
Leerjaar 4
7.2F Scheidbare werkwoorden
September 2022
- Lesson with
14 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, t
Leerjaar 4
groep 8 werkwoord spelling cito
October 2024
- Lesson with
44 slides
nederlands
Primary Education
groep 7 werkwoordcito oefenen
March 2023
- Lesson with
35 slides
nederlands
Primary Education
Thema 6: hoofdvormen werkwoorden en meewerkend voorwerp.
May 2022
- Lesson with
44 slides
Taal
Primary Education
Zaterdag 18 mei 2024 - herhaling spelling en werkwoordspelling
May 2024
- Lesson with
38 slides
Nederlands
Secondary Education
Les1
March 2023
- Lesson with
12 slides
Engels
Secundair onderwijs