2.7 Grammatica en 3-5

2.7 grammatica 
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 11 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

2.7 grammatica 

Slide 1 - Slide

lesdoelen

- je hebt de woordsoorten die je moet kennen nog een keer herhaald en in je schrift geschreven. 
- je hebt twee nieuwe woordsoorten geleerd: hoofdtelwoord en rangtelwoord. 
- Je hebt de stof over 'hulpwerkwoord' en 'zelfstandig werkwoord' nog een keer herhaald. 








Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Telwoord
Een telwoord (tw) geeft een hoeveelheid of een volgorde aan.
Op de honderdste verjaardag van mijn oma kwamen zestig volwassenen en één baby.

Er zijn twee soorten telwoorden.
Een hoofdtelwoord (htw) geeft een hoeveelheid aan.
Ik heb ... (drie, honderdtwintig, veel) pennen in mijn etui.

Een rangtelwoord (rtw) geeft een volgorde aan.
Een rangtelwoord eindigt altijd op -de of -ste.
Ik zit op de ... (zesde, twintigste, middelste) rij in de klas.


Slide 4 - Slide

woordsoort
afkorting
voorbeeld
lidwoord
lw
de, het, een
bijvoeglijk naamwoord
bn
knap, slim, stevig, dromerig, katoenen. 
zelfstandig naamwoord
zn
kapper, tijdschrift, probleem, Scheveningen.
voorzetsel
vz
... de kast
... het schoolfeest
werkwoord
ww
doe-woorden
persoonlijk voornaamwoord
psv

ik, je, u, hij, haar, het, ons, jullie, hen
bezittelijk voornaamwoord
bzv
mijn, jouw, je, uw, zijn, haar, onze, jullie, uw, hun
telwoord
hoofdtelwoord
tw
htw
-
twee, vijftien, veel, alle, 2024
rangtelwoord
rtw
zesde, middelste, 19e, laatste, eerste

Slide 5 - Slide

Zelfstandig werkwoord
Een werkwoord drukt vaak een handeling uit: praten, vertrekken, zwaaien. Die werkwoorden zijn echte doe-woorden.

Staat er maar één werkwoord in een zin? Dan is dit het zelfstandig werkwoord (zww).
Het zelfstandig werkwoord heeft een duidelijke betekenis en kan zonder hulp van andere werkwoorden het werkwoordelijk gezegde vormen.

Ik fiets elke dag naar school.
Mijn zus zingt geweldig.
Onze leraar maakt altijd hele flauwe grappen.
Ik eet morgen bij Sacha.



Slide 6 - Slide

Zelfstandig werkwoord
Let op.
Een splitsbaar werkwoord valt soms in twee stukken uiteen (afmaken – Ik maak mijn huiswerk af).
Benoem beide delen!

Mijn leraar kijkt mijn toets na.
Mijn = bzv
leraar = zn
kijkt = zww
mijn = bzv
toets = zn
na = zww



Slide 7 - Slide

Hulpwerkwoord
Staat er meer dan één werkwoord in de zin? Dan is minstens één van de werkwoorden altijd een hulpwerkwoord (hww). De naam zegt het al: dit werkwoord helpt het zelfstandig werkwoord, het heeft zelf geen duidelijke betekenis.
In zinnen met een hulpwerkwoord is het zelfstandig werkwoord vaak een voltooid deelwoord of een infinitief.

Ik moet elke dag naar school fietsen.                   Onze leraar heeft hele flauwe grappen gemaakt.
hww = moet                                                                      hww = heeft
zww = fietsen                                                                   zww = gemaakt

Slide 8 - Slide

Hulpwerkwoord
Sommige zinnen hebben meerdere hulpwerkwoorden:



Mijn zus wil morgen komen eten.
hww = wil
hww = komen
zww = eten

Slide 9 - Slide

Hulpwerkwoord of zelfstandig werkwoord?
Soms zie je niet meteen of een werkwoord een zelfstandig werkwoord of een hulpwerkwoord is. Doe dan het volgende:
1 Onderstreep de persoonsvorm.
2 Laat de persoonsvorm weg.
3 Maak een zin met de werkwoorden die over zijn.
4 Ga door tot je één werkwoord over hebt: dit is het zelfstandig werkwoord.
Ik zou wel gitaar willen kunnen spelen.
Ik wil gitaar kunnen spelen.
Ik kan gitaar spelen.
Ik speel gitaar.
spelen = zww

Slide 10 - Slide

huiswerk
3.1 tm 3.6 - 4 - 5 - 6 - 7 -
blz 114 tm 117


Slide 11 - Slide