This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 90 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Een dierverzorger mag in opdracht van een dierenarts veel diergeneesmiddelen aan dieren toedienen. Welke kanalisatiestatus geeft echter aan dat diergeneesmiddel niet door een dierverzorger mag worden toegediend?
A
VRIJ
B
URA
C
UDA
D
UDD
Slide 2 - Quiz
Welke bewering(en) zijn waar? 1. De wachttijd voor melk bedraagt 7 dagen. 2. De wachttijd voor vlees bedraagt 21 dagen.
A
Alleen bewering 1
B
Alleen bewering 2
C
Beide beweringen zijn waar
D
Beide beweringen zijn niet waar
Slide 3 - Quiz
Welke bewering(en) zijn waar? 1. De halfwaardetijd van een geneesmiddel is de tijd die nodig is om de stof op te nemen in het lichaam. 2. Stapeling treedt op als een geneesmiddel opnieuw wordt toegediend voordat de halfwaardetijd is bereikt.
A
Bewering 1
B
Bewering 2
C
Beide beweringen zijn waar
D
Beide beweringen zijn niet waar
Slide 4 - Quiz
Op de verpakking van een diergeneesmiddel staat dat het diergeneesmiddel gekoeld bewaard moet worden. Bij welke temperatuur moet je dit diergeneesmiddel bewaren?
A
-18 tot -15 graden
B
2 tot 8 graden
C
8 tot 15 graden
D
15 tot 25 graden
Slide 5 - Quiz
Een kat heeft diabetes en moet insuline toegediend krijgen. De kat eet en drinkt niet meer en is erg afgevallen. Op welke wijze kan het geneesmiddel het beste worden toegediend?
A
Oraal via pillen
B
Oraal via voer
C
Per injectie
D
Oraal via het drinkwater
Slide 6 - Quiz
Slide 7 - Slide
Welke soorten diergeneesmiddelen ken je al?
Slide 8 - Mind map
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Welke bewering(en) zijn waar? 1. Ontwormingsmiddelen werken preventief. 2. Ontwormingsmiddelen doden zowel de volwassen wormen als de eieren en de larven in het lichaam.
A
Alleen bewering 1
B
Alleen bewering 2
C
Beide beweringen zijn waar
D
Beide beweringen zijn niet waar
Slide 12 - Quiz
Hoe vaak moet een volwassen hond ontwormd worden?
A
Iedere maand
B
Iedere twee maanden
C
Iedere drie maanden
D
Ieder halfjaar
Slide 13 - Quiz
Hoe vaak moet een kat ontwormd worden die buiten komt en wild vangt?
A
Iedere maand
B
Iedere twee maanden
C
Iedere drie maanden
D
Ieder halfjaar
Slide 14 - Quiz
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Paarden worden slechts één keer per jaar standaard ontwormd. Wanneer?
A
Januari
B
Mei
C
Juli
D
November
Slide 17 - Quiz
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
Welke bewering(en) zijn waar? 1. Amitraz mag aan paarden worden gegeven. 2. Permethrin mag aan katten worden gegeven.
A
Alleen bewering 1
B
Alleen bewering 2
C
Beide beweringen zijn waar
D
Beide beweringen zijn niet waar
Slide 20 - Quiz
Slide 21 - Slide
Welke bewering(en) zijn waar? 1. Alle antibiotica werken tegen alle soorten bacteriën. 2. Door antibiotica worden ook de goede bacteriën in het lichaam gedood, zoals darmbacteriën.
A
Alleen bewering 1
B
Alleen bewering 2
C
Beide beweringen zijn waar
D
Beide beweringen zijn niet waar
Slide 22 - Quiz
Welke bewering(en) zijn waar? 1. Als resistentie optreedt voor een geneesmiddel wordt het dier ongevoelig voor dat geneesmiddel. 2. Alleen bacteriën kunnen resistent worden tegen een geneesmiddel.
A
Alleen bewering 1
B
Alleen bewering 2
C
Beide beweringen zijn waar
D
Beide beweringen zijn niet waar
Slide 23 - Quiz
Noem enkele maatregelen die je kan nemen om resistentie tegen antibiotica te voorkomen.
Slide 24 - Open question
Slide 25 - Slide
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Slide
Welke bewering(en) zijn waar? 1. NSAID's werken door ontstekingsstoffen in het lichaam te verminderen. 2. Opiaten werken door aan opïodreceptoren te binden.
A
Alleen bewering 1
B
Alleen bewering 2
C
Beide beweringen zijn waar
D
Beide beweringen zijn niet waar
Slide 28 - Quiz
Slide 29 - Slide
Welke bewering(en) zijn waar? 1. Penicilline mag aan konijnen worden gegeven. 2. Ivermectine mag aan katten worden gegeven.