MEDL les 3

1 / 27
next
Slide 1: Slide
GezondheidsleerMBOStudiejaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Hoe gaat het vandaag met jullie?
😒🙁😐🙂😃

Slide 2 - Poll


Kletspraat
Als je iets aan school zou kunnen veranderen, wat zou je dan veranderen?

Slide 3 - Open question

Onder bepaalde voorwaarden mag een veehouder sommige diergeneesmiddelen zelf toedienen aan zijn dieren. Welke kanalisatiestatus hebben dit soort diergeneesmiddelen?
A
URA
B
UDA
C
UDAV
D
UDD

Slide 4 - Quiz

Je geeft een hond van 40 kg 400 mg van het antibioticum amoxibactin. Hiervan wordt 320 mg door het lichaam opgenomen en 80 mg wordt met de feces uitgescheiden. Wat is de biologische beschikbaarheid van de pijnstiller?
A
400 mg
B
320 mg
C
200 mg
D
80 mg

Slide 5 - Quiz

Welke bewering(en) zijn waar?
1. De halfwaardetijd van een geneesmiddel is de tijd die nodig is om de stof op te nemen in het lichaam.
2. Stapeling treedt op als een geneesmiddel opnieuw wordt toegediend voordat de halfwaardetijd is bereikt.
A
Bewering 1
B
Bewering 2
C
Beide beweringen zijn waar
D
Beide beweringen zijn niet waar

Slide 6 - Quiz

Je werkt op een melkveehouderij. Enkele koeien hebben mastitis en krijgen antibiotica toegediend. Hoe lang is de minimale wachttijd voordat de melk weer verkocht mag worden als er niets in de bijsluiter staat?
A
7 dagen
B
10 dagen
C
21 dagen
D
28 dagen

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Welke beweringen zijn waar?
1. Contra-indicaties zijn aandoeningen of ziekten waarvoor een geneesmiddel wordt gebruikt.
2. De toedieningsroute is de wijze waarop het geneesmiddel wordt opgenomen door het lichaam.

A
Alleen bewering 1
B
Alleen bewering 2
C
Beide beweringen zijn waar
D
Beide beweringen zijn niet waar

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Slide

Een konijn weegt 2,5 kg. Je moet het konijn de pijnstiller metacam geven. De dosering is 0,5 ml per kg. Hoeveel ml moet je dit konijn geven?
A
1,0 ml
B
1,25 ml
C
1,5 ml
D
1,75 ml

Slide 13 - Quiz

Een kat weegt 4 kg. Je moet de kat alprazolam geven. De dosering is 0,25 mg per kg. Eén tablet bevat 0,5 mg. Hoeveel tabletten moet je deze kat geven?
A
0,5 tablet
B
1 tablet
C
1,5 tabletten
D
2 tabletten

Slide 14 - Quiz

Een hond weegt 45 kg. Je moet de hond ontwormen met Milbemax. De dosering is 5 mg per kg. Eén tablet bevat 50 mg. Hoeveel tabletten moet je deze hond geven?
A
3,5 tabletten
B
4 tabletten
C
4,5 tabletten
D
5 tabletten

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Slide 18 - Slide

Welke bewering(en) zijn waar?
1. Als resistentie optreedt voor een geneesmiddel wordt het dier ongevoelig voor dat geneesmiddel.
2. Alleen bacteriën kunnen resistent worden tegen een geneesmiddel.
A
Alleen bewering 1
B
Alleen bewering 2
C
Beide beweringen zijn waar
D
Beide beweringen zijn niet waar

Slide 19 - Quiz

Noem enkele maatregelen die je kan nemen om resistentie tegen geneesmiddelen te voorkomen.

Slide 20 - Open question

Slide 21 - Slide

Op de verpakking van een diergeneesmiddel staat dat het diergeneesmiddel gekoeld bewaard moet worden. Bij welke temperatuur moet je dit diergeneesmiddel bewaren?
A
-18 tot -15 graden
B
2 tot 8 graden
C
8 tot 15 graden
D
15 tot 25 graden

Slide 22 - Quiz

Op de verpakking van een diergeneesmiddel staat dat het diergeneesmiddel bij kamertemperatuur bewaard moet worden. Bij welke temperatuur moet je dit diergeneesmiddel bewaren?
A
-18 tot -15
B
2 tot 8 graden
C
8 tot 15 graden
D
15 tot 25 graden

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Slide

Leg uit waarom je een geneesmiddel niet meer mag gebruiken als de houdbaarheidsdatum of houdbaarheidstermijn is verstreken.

Slide 25 - Open question

Slide 26 - Slide

Hoe voel jij je na deze les?
A
B
C
D

Slide 27 - Quiz