Les 17 Figuurlijk taalgebruik

1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsSecundair onderwijs

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Figuurlijk taalgebruik
Oefening 2 op p. 219

Vraag a

Combineer het figuurlijk taalgebruik met de juiste betekenis. 
Maak de oefening klassikaal en vul het juiste antwoord in.

Slide 6 - Slide

Figuurlijk taalgebruik
Oefening 2 op p. 145

Vraag a

- 1 = f
- 2 = c
- 3 = a
- 4 = g
- 5 = b
- 6 = d
- 7 = e

Slide 7 - Slide

Figuurlijk taalgebruik
Oefening 2 op p. 145

Vraag b

Maak de oefening via Lessonup en schrijf het juiste antwoord op in de cursus.
Zie volgende slide.

Slide 8 - Slide

Blaffende honden bijten niet.
Wie een kuil graaft voor een ander, valt er zelf in.
Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel.

Wat weet je over het werkwoord?
A
geen
B
vervoegd in de tegenwoordige tijd
C
infinitief die vervoegd kan worden

Slide 9 - Quiz

Blaffende honden bijten niet.
Wie een kuil graaft voor een ander, valt er zelf in.
Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel.

Wat weet je over de zinsbouw?
A
vaste zin, onveranderlijk
B
het onderwerp kan aangepast worden
C
een zinsdeelstuk, kan in heel wat zinnen voorkomen

Slide 10 - Quiz

Wat voor soort taalgebruik is het?
A
uitdrukking
B
gezegde
C
spreekwoord

Slide 11 - Quiz

een gegeven paard niet in de bek kijken
het ijzer smeden als het heet is
oude koeien uit de sloot halen

Wat weet je over het werkwoord?
A
geen
B
vervoegd in de tegenwoordige tijd
C
infinitief die vervoegd kan worden

Slide 12 - Quiz

een gegeven paard niet in de bek kijken
het ijzer smeden als het heet is
oude koeien uit de sloot halen

Wat weet je over de zinsbouw?
A
vaste zin, onveranderlijk
B
het onderwerp kan aangepast worden
C
een zinsdeelstuk, kan in heel wat zinnen voorkomen

Slide 13 - Quiz

Wat voor soort taalgebruik is het?
A
uitdrukking
B
gezegde
C
spreekwoord

Slide 14 - Quiz

in adamskostuum

Wat weet je over het werkwoord?
A
geen
B
vervoegd in de tegenwoordige tijd
C
infinitief die vervoegd kan worden

Slide 15 - Quiz

in adamskostuum

Wat weet je over de zinsbouw?
A
vaste zin, onveranderlijk
B
het onderwerp kan aangepast worden
C
een zinsdeelstuk, kan in heel wat zinnen voorkomen

Slide 16 - Quiz

Wat voor soort taalgebruik is het?
A
uitdrukking
B
gezegde
C
spreekwoord

Slide 17 - Quiz

Figuurlijk taalgebruik
Oefening 3 op p. 270-271

Vraag a

Maak de oefening via Lessonup en schrijf het juiste antwoord op in de cursus.
Neem het kader op p. 146 erbij voor de theorie.

Zie volgende slide.

Slide 18 - Slide

er geen doekjes om winden

Om welk voorbeeld van figuurlijk taalgebruik gaat het?
A
spreekwoord
B
uitdrukking
C
gezegde

Slide 19 - Quiz

het witte doek

Om welk voorbeeld van figuurlijk taalgebruik gaat het?
A
spreekwoord
B
uitdrukking
C
gezegde

Slide 20 - Quiz

je plan trekken

Om welk voorbeeld van figuurlijk taalgebruik gaat het?
A
spreekwoord
B
uitdrukking
C
gezegde

Slide 21 - Quiz

De vogel is gevlogen.

Om welk voorbeeld van figuurlijk taalgebruik gaat het?
A
spreekwoord
B
uitdrukking
C
gezegde

Slide 22 - Quiz

een vogel voor de kat zijn

Om welk voorbeeld van figuurlijk taalgebruik gaat het?
A
spreekwoord
B
uitdrukking
C
gezegde

Slide 23 - Quiz

een vreemde vogel

Om welk voorbeeld van figuurlijk taalgebruik gaat het?
A
spreekwoord
B
uitdrukking
C
gezegde

Slide 24 - Quiz

Figuurlijk taalgebruik
Oefening 3 op p. 270-271

Vraag b

Deze vraag mag je overslaan.

Slide 25 - Slide

Figuurlijk taalgebruik
Oefening 4 op p. 222

Eerste opdracht = 

- Koppel de figuurlijke taal aan de betekenis door het cijfer bij de juiste letter te noteren. 
 
Tweede opdracht =

- Vermeld nu of de figuurlijke taal een spreekwoord (S), een uitdrukking (U) of een gezegde (G) is. 

Slide 26 - Slide

Figuurlijk taalgebruik
Oefening 4 op p. 148

  • a = 7 = uitdrukking (U)
  • b = 5  = gezegde (G)
  • c = 3 = spreekwoord (S)
  • d = 10 = gezegde (G)
  • e = 1 = spreekwoord (S)
  • f = 9 = gezegde (G)
  • g = 6 = spreekwoord (S)
  • h = 2 =  uitdrukking (U)
  • i = 8 = gezegde (G)
  • j = 4 = spreekwoord (S)

Slide 27 - Slide

Figuurlijk taalgebruik
Oefening 5 op p. 223

- Zoek in een (online)woordenboek het spreekwoord, de uitdrukking of het gezegde 

- Bepaal nadien over welke vorm van figuurlijk taalgebruik het gaat

Maak de oefening via Lessonup en schrijf het juiste antwoord in de cursus. 

Slide 28 - Slide

op dezelfde manier gestraft worden als dat je een ander hebt aangepakt

Wat is het figuurlijk taalgebruik?

Slide 29 - Open question

Figuurlijk taalgebruik
Oefening 5 op p. 223

  • a: een koekje van eigen deeg = gezegde

Slide 30 - Slide

bij een ander lijkt het altijd beter

Wat is het figuurlijk taalgebruik?

Slide 31 - Open question

Figuurlijk taalgebruik
Oefening 5 op p. 223

  • b: Het gras lijkt altijd groener aan de overkant. = spreekwoord

Slide 32 - Slide

arrogant zijn, te veel eigendunk hebben

Wat is het figuurlijk taalgebruik?

Slide 33 - Open question

Figuurlijk taalgebruik
Oefening 5 op p. 223

  • c: naast je schoenen lopen = uitdrukking

Slide 34 - Slide

zich snel verspreiden

Wat is het figuurlijk taalgebruik?

Slide 35 - Open question

Figuurlijk taalgebruik
Oefening 5 op p. 223

  • d: als een lopend vuurtje = gezegde

Slide 36 - Slide

iemand verwijt een ander iets waaraan hij zelf schuldig is

Wat is het figuurlijk taalgebruik?

Slide 37 - Open question

Figuurlijk taalgebruik
Oefening 5 op p. 223

  • e: De pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet. = spreekwoord

Slide 38 - Slide

feestvieren

Wat is het figuurlijk taalgebruik?

Slide 39 - Open question

Figuurlijk taalgebruik
Oefening 5 op p. 223

  • f: de bloemetjes buitenzetten = uitdrukking

Slide 40 - Slide