Thema 5, week 2 Les 9 - Samengestelde werkwoorden

• Taal
• Basisschool
• Groep 6

Waar denk je aan als je denkt aan een samengesteld werkwoord?

lesdoel

Ik kan samengestelde werkwoorden herkennen en de samengestelde werkwoorden juist schrijven.

lachen

lopen

delen

schrijven

zuigen

schaatsen

uitlachen

hardlopen

uitdelen

omschrijven

stofzuigen

rolschaatsen

een samengesteld werkwoord bestaat uit twee delen

  beeld     +    houwen          =    beeldhouwen

Kun jij een voorbeeld geven van een samengesteld werkwoord?

Welk werkwoord is een samengesteld werkwoord?

1. braden
2. koken
3. kneden
4. aanbranden

Welk werkwoord is een samengesteld werkwoord?

1. lopen
2. hardlopen
3. wandelen
4. kruipen

Welk samengesteld werkwoord herken jij?

Ik zwaai mijn moeder uit.

werkwoord: uitzwaaien

TEGENWOORDIGE TIJD                                  

Ik zwaai uit                      

Hij zwaait uit                    

Wij zwaaien uit       

           

Voltooid deelwoord: Ik heb mijn moeder uitgezwaaid

Welk samengesteld werkwoord herken jij?

De jongen legt zijn pen neer.

werkwoord: neerleggen

TEGENWOORDIGE TIJD                                  

Ik leg neer                    

Hij legt neer              

Wij leggen neer 

           

Voltooid deelwoord: Ik heb mijn pen neergelegd

Welk samengesteld werkwoord herken jij?

De man reist rond de wereld.

werkwoord: rondreizen

TT                                    

Ik reis rond                 

Hij reist rond               

Wij reizen rond             

Voltooid deelwoord: Hij heeft veel rondgereisd

Welk samengesteld werkwoord kan je maken in deze zin?
Tim bergt zijn etui op.

1. etuibergen
2. bergt op
3. opbergen

Vul het hele werkwoord in.

Zij doet de deur voor ons open.

Vul het hele werkwoord in.

Melle komt laat aan.