This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Herhaling van
être + avoir
Slide 1 - Slide
Wat betekent "être" en wat betekent "avoir" in het Nederlands?
Slide 2 - Open question
avoir, tu ...
A
es
B
as
C
a
D
est
Slide 3 - Quiz
être, elles ...
A
est
B
a
C
sont
D
ont
Slide 4 - Quiz
avoir, nous ...
A
sommes
B
êtes
C
avez
D
avons
Slide 5 - Quiz
être, je ...
A
sui
B
suis
C
suie
D
suit
Slide 6 - Quiz
Schrijf nu het hele rijtje op van het werkwoord "être"! Denk aan de persoonlijke voornaamwoorden voor de vormen!
Slide 7 - Open question
Schrijf nu het hele rijtje op van het werkwoord "avoir"! Denk aan de persoonlijke voornaamwoorden voor de vormen!
Slide 8 - Open question
Geef nu de betekenissen van het rijtje van avoir inclusief de persoonlijke voornaamwoorden (==> j'ai, tu as, il a, elle a, on a, nous avons, vous avez, ils ont , elles ont)
Slide 9 - Open question
Geef nu de betekenissen van het rijtje van être inclusief de persoonlijke voornaamwoorden (==> je suis, tu es, il est, elle est, on est, nous sommes, vous êtes, ils sont , elles sont )