Kinderjaren

Waar gaat het boek Kinderjaren over in 1 zin?
1 / 21
next
Slide 1: Open question

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Waar gaat het boek Kinderjaren over in 1 zin?

Slide 1 - Open question

Wat vond je van het boek Kinderjaren?

Slide 2 - Open question

A samenvatting van de inhoud
Als je het boekverslag bij mij hebt ingeleverd, kun je dit nakijken.

Slide 3 - Slide

B Verhaalanalyse
Het stuk over de titel kun je nakijken als je het boekverslag van mij terug hebt en je daarvoor toestemming hebt gekregen.

Slide 4 - Slide

Novelle: 
Een soort boek met bepaalde kenmerken:
1 max 100 blz met 1 belangrijk probleem dat centraal staat.
2 eenvoudige structuur
3 klein aantal personages die niet zeer uitgebreid worden beschreven

Slide 5 - Slide

2 soort verhaal
a oorlogsroman en psychologisch autobiografische roman
b literair boek, want je hebt wat levenservaring nodig om het te schrijven, maar ook om het te lezen

Slide 6 - Slide

Waarom psychologische autobiografische roman?

Slide 7 - Mind map

3 gebeurtenissen
De hoofdlijn (b 1 tm 6) kun je gewoon nakijken.
c het boek begint middenin omdat ze al in een kamp zijn op het moment dat het boek begint.

Slide 8 - Slide

4 hoofdpersonen
Je moet meer kunnen vertellen van de personages dan de naam alleen. Denk dus na over welke relatie de bijpersonen hebben met Jona, maar ook karakter, uiterlijk, beroep, gebeurtenissen rondom die persoon zijn van belang.

Slide 9 - Slide

flat of round character
flat character = een personage met slechts 1 of 2 eigenschappen die in het boek niet echt verandert.
round character= een personage met meerdere eigenschappen die in het boek juist wel verandert.

Slide 10 - Slide

Jona is:
A
flat character
B
round character
C
ik twijfel

Slide 11 - Quiz

5 tijd
Zelf nakijken nadat je van mij toestemming hebt gekregen.

Slide 12 - Slide

6 vertelwijze
Ik-vorm en verleden tijd plus uitleg.

Slide 13 - Slide

7 ruimte
Noem hier daadwerkelijk plaatsnamen.

Slide 14 - Slide

8 thema
motief = terugkerend element in het boek. Vaak abstracte zaken zoals dood.

Slide 15 - Slide

Noem een motief in dit boek

Slide 16 - Mind map

9 bedoeling/boodschap
Wat wil de schrijver met dit boek bereiken? Waarom schreef hij dit boek?

Slide 17 - Slide

10 taal
Maak een keuze tussen moeilijk, makkelijk of normaal en geef daarvoor bewijzen dus zaken uit de tekst.

Slide 18 - Slide

C Mening
In ieder geval 3 beoordelingswoorden zoals grappig, spannend, saai.
Daarbij gebruik je argumenten.

Slide 19 - Slide

D Informatie over de schrijver 
Nakijken met antwoordenblad als je van mij toestemming hebt gekregen.

Slide 20 - Slide

Aan de slag
Klaar: inleveren en maken woordenschat h5 en spelling h5.

Slide 21 - Slide