Alles wiederholen 3HAVO periode 2

Du hast 3 Minuten für:


Je hebt 3 min om: 

  • Jacke aus

  • Handy in die Tasche 
  • Laptop geschlossen auf dem Tisch
  • Buch/ Heft/ Stift auf dem Tisch
timer
3:00
  • Als de timer is gestopt zie ik iedereen in stilte bezig met de opdracht die op het bord staat.
1 / 45
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Du hast 3 Minuten für:


Je hebt 3 min om: 

  • Jacke aus

  • Handy in die Tasche 
  • Laptop geschlossen auf dem Tisch
  • Buch/ Heft/ Stift auf dem Tisch
timer
3:00
  • Als de timer is gestopt zie ik iedereen in stilte bezig met de opdracht die op het bord staat.

Slide 1 - Slide

Leerdoel
Leerdoel:

* je kent de zinsontleding (het gezegde, het onderwerp, het lijdendvoorwerp)
* je kent de eerste en de vierde naamval van de der-groep

Slide 2 - Slide

Leerdoel
Ik ken de vormen van de der- en ein- groep in de 1e en 4e naamval 

Ik weet hoe ik de 1e en 4e naamval moet vinden in de zin

Slide 3 - Slide

In de les 
Schritt 25 A2 zinsontledeing, het onderwerp,, het lijdend voorwerp (1e en 4de nv, EIN-GRUPPE)
Schritt 26
Aufgabe 1, Aufgabe 2, Aufgabe 3, Aufgabe 4


Slide 4 - Slide

Alles wiederholen 3HAVO periode 2

Slide 5 - Slide

Ik ben goed voorbereid voor de toets
😒🙁😐🙂😃

Slide 6 - Poll

Auf Wiedersehen!

Slide 7 - Slide

An die Arbeit! 
Deadlines der nächsten Woche:

Machen: 

Lernen: Quizletset - Eine E-Mail schreiben 

In der nächsten Stunde: Version 1 der E-Mail

Slide 8 - Slide

Deadlines für nächste Woche
Machen: 


Lernen: 
Quizletset - Eine E-Mail schreiben

Slide 9 - Slide

Hoe staan we ervoor?

Slide 10 - Slide

Voorzetsels met de 3e naamval:

aus - uit                     außer - behalve
bei - bij                      entgegen - tegemoet
mit - met                  gegenüber - tegenover
nach - na + naar
seit - sinds
von - van
zu - naar
Ich habe das (met haar) gemacht.

mit (= 3e naamval) = ihr
uitleg

Slide 11 - Slide

Stap 1:
Ik kijk of er een voorzetsel staat.
ja -> 3e naamval
nee -> stap 2

Stap 2:
Ik ga de zin ontleden:
ond (1e naamval)  lv (4e naamval)   mw (3e naamval)
Stappenplan - hoe los ik de naamvallen op?
uitleg

Slide 12 - Slide

Samenvatting!
  • Het meewerkend voorwerp krijgt altijd de 3e naamval.
  • Na een voorzetsel uit het rijtje van 'aus' volgt óók altijd de 3e naamval.
  • Kijk altijd als eerste of je zo'n voorzetsel ziet staan.
  • Geen voorzetsel? Dan is het een onderwerp, lijdend vwp of meewerkend vwp.
uitleg

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Link

Studienführer
Voorbereiding voor les 2:
maken: Schritt 42




Verwerkingsopdrachten na les 2:
maken: Schritt 43

Slide 15 - Slide

Unterrichtsziele

 - 1e, 3e & 4e naamval
begrijpen (met schema)
- werkwoorden

- Redemittel



Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Naamvallen
ze hebben invloed op

- persoonlijk voornaamwoorden
- der-groep
- ein-groep
- bijvoegelijk naamwoorden

Slide 19 - Slide

Bij de volgende vragen moet je het schema gebruiken

om het schema goed af te lezen, moet je 3 dingen weten:

- welk schema ?  (der-groep of ein-groep of pers. vnw)
- welke kolom? (m / v / o / mv )
- welke rij? (1e /  3e  / 4e  naamval)

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Wollen wir zu ... Festival (o) gehen?
A
das
B
der
C
den
D
dem

Slide 22 - Quiz

Fährst du lieber mit ... Bahn (v)?
A
die
B
der
C
das
D
dem

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Slide

de 3e naamval
de 3e naamval komt voor: 
- na een +3 voorzetsel
- bij het meewerkend voorwerp
- na een keuzevoorzetsel 
volgend jaar

Slide 25 - Slide

het meewerkend voorwerp
- is een zinsdeel net als onderwerp en lijdend voorwerp
- je kunt er vaak AAN voor zetten
- staat bij werkwoorden als vertellen, uitleggen, geven, sturen, bevallen, bieden, bezorgen, gunnen, verkopen, lenen... etc ....


AAN

Slide 26 - Slide

Ich habe ... Klasse (v) den 3. Fall erklärt.
A
die
B
der
C
dem
D
den

Slide 27 - Quiz

Der Mann verkauft ... Jungen ein Brötchen.
A
der
B
dem
C
den
D
das

Slide 28 - Quiz

Redemittel Schritt 42

Slide 29 - Slide

Ich ... (fliegen) nach Wien, wo soll ... (ik) mich melden?

Slide 30 - Open question

Waarom ... (moet) ich online einchecken?

Slide 31 - Open question

... (Bij welke) Gate (m) muss ich sein?

Slide 32 - Open question

Ik ben mijn vliegticket vergeten, wat nu?
Ich - Flugticket - vergessen- jetzt - was

Slide 33 - Open question

Hoe kom ik naar Italië?
Wie ... ich nach Italien?

Slide 34 - Open question

... (Waar kan ik mijn) Gepäck (o) abstellen?

Slide 35 - Open question

Verspätung - wie - viel - das Flugzeug - aus Zürich?

Slide 36 - Open question

Auf Wiedersehen

Slide 37 - Slide

Studienführer
Voorbereiding voor les 1:
maken: Schritt 46




Verwerkingsopdrachten na les
maken:  Schritt 47

Slide 38 - Slide

Unterrichtsziele
 - 1e, 3e & 4e naamval
persoonlijk vnw

- woordenboek gebruik

-zelf zinnen maken



Slide 39 - Slide

Voorzetsels +3
naar, tot
uit
behalve
tegenover
met
tegemoet
naar, na
sinds
bij
van, door
mit
aus
außer
von
gegenüber
bei
entgegen
nach
zu
seit
durch
für
um

Slide 40 - Drag question

Bij de volgende vragen moet je het schema gebruiken

om het schema goed af te lezen, moet je 3 dingen weten:

- welk schema ?  (der-groep of ein-groep of pers. vnw)
- welke kolom? (m / v / o / mv )
- welke rij? (1e /  3e  / 4e  naamval)

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide

De verdieping (gebouw)
A
die Vertiefung
B
der Stock

Slide 43 - Quiz

Rückblick
Wat ging deze les goed?
Wat kan beter?

Volgende les: Schritt 48

Slide 44 - Slide

Wat heb je de vorige les geleerd/gedaan?

Slide 45 - Open question