21.4 Immuniteit, allergieën en medicijnen

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
21.4 Immuniteit, allergieën en medicijnen
Reflectie en voorkennis
1. Welke cellen vormen de 1e stap in de specifieke afweer?
2. Welk proces is belangrijk voor de initiatie van de specifieke afweer en welk eiwit maakt dit mogelijk?
3. Wat doen geactiveerde B-cellen?
4. Waarom worden virussen vooral door cellulaire afweer bestreden?
1 / 22
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 22 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
21.4 Immuniteit, allergieën en medicijnen
Reflectie en voorkennis
1. Welke cellen vormen de 1e stap in de specifieke afweer?
2. Welk proces is belangrijk voor de initiatie van de specifieke afweer en welk eiwit maakt dit mogelijk?
3. Wat doen geactiveerde B-cellen?
4. Waarom worden virussen vooral door cellulaire afweer bestreden?

Slide 1 - Slide

Doel 21.4
Je leert hoe immuniteit tegen ziektes ontstaat
Je leert wat allergieën zijn
Je leert hoe medicijnen kunnen helpen 

Slide 2 - Slide

Lucky Reading Game
We maken groepen van 3-4 personen
De opdracht:
- Als groep ga je gezamenlijk paragraaf 21.4 bestuderen. Je mag daarvoor het boek gebruiken en deze lessonup. Jullie krijgen daarvoor 30 minuten.
- Als groep ben je verantwoordelijk voor het lezen van het verhaal en ervoor te zorgen dat iedereen in
hun groep elk woord begrijpt.
- Ben je sneller klaar? Probeer vragen die de leraar kan stellen over het lezen te voorspellen en
elkaar overhoren.

Na het bestuderen gaan we een spel spelen en kijken welke groep de paragraaf het beste beheerst.



timer
30:00

Slide 3 - Slide

Verloop van een infectie
Na verloop van tijd is de infectie bestreden en moet de afweer-reactie ook weer worden stopgezet (deze kost veel energie).
Hiervoor zorgen T-suppressorcellen.
Deze remt de B-cellen en daarmee de 
vorming van antistoffen.

Slide 4 - Slide

Geheugen
Je afweersysteem behoudt een geheugen voor antigenen die al eens bestreden zijn in de specifieke afweer. Hierdoor ben je immuun. Dwz: je bent in staat een ziekteverwekker uit te schakelen voor je er ziek van wordt.

Slide 5 - Slide

Immuniteit
Cellulaire immuniteit:
Th geheugencellen en Tc geheugencellen.
Humorale immuniteit:
B geheugencellen.
Bij een hernieuwde infectie met dezelfde ziekteverwekker worden Tc cellen sneller actief en worden sneller veel meer antistoffen gemaakt.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Vaccinatie
In een vaccin zijn antigenen van een ziekteverwekker opgenomen (dus niet de hele ziekteverwekker!), of zelfs het mRNA van een antigeen van een ziekteverwekker.
Dit antigeen zorgt voor de eerste immuunrespons.
wordt je daarna geinfecteerd dan is dit de tweede blootstelling en de reactie is dus sneller en sterker.

Slide 8 - Slide

Immunisatie
Actief vs passief
Actieve immunisatie: je afweersysteem heeft zelf de antistoffen aangemaakt.

Natuurlijk vs kunstmatig
kunstmatig wil zeggen toegediend/ ingespoten



Slide 9 - Slide

Waar hoort wat?

Slide 10 - Slide

Waar hoort wat?
Antistoffen vanuit moedermelk/ placenta
Immuun door daadwerkelijke infectie
Antistoffen ingespoten (serum-injectie)
Immuun door vaccin met antigenen/ mRNA

Slide 11 - Slide

Allergie
Mest-cellen:
-In de huid en de slijmvliezen
-Hebben receptoren voor IgE 
antistoffen (gemaakt door B cellen)
-Hebben blaasjes met histamine die
vrijkomt bij contact met een 
ziekteverwekker (via de IgE antistoffen)

Slide 12 - Slide

Allergie
Histamine is een mediator die een
ontstekingsreactie veroorzaakt: 
meer slijm, verwijding bloedvaten.
Hierdoor kunnen macrofagen de
infectie beter bestrijden.

Slide 13 - Slide

Allergie
Een allergische reactie is als de mest-cellen onnodig reageren op een niet-schadelijke lichaamsvreemde stof.
Die stof heet dan allergeen.

Oorzaak: een APC heeft een onschuldige antigeen onterecht beoordeeld als ziekteverwekker en heeft de specifieke afweer aangezet.


Slide 14 - Slide

Allergie
Allergie ontstaat in twee stappen:
Eerste contact met allergeen: B-lymfocyten en plasmacellen maken IgE molecuul – deze hecht zich aan mestcellen
Volgend contact: activatie mest-cellen

Slide 15 - Slide

Antihistamine
Bindt aan de histamine receptoren
(antagonist) waardoor de cellen
niet meer reageren op het vrij-
komen van histamine.

Slide 16 - Slide

Medicijnen
Tegen bacteriën: penicilline of een ander antibioticum.
Antibiotica doden bacteriën.
Bacteriën kunnen resistent worden tegen antibiotica (evolutie).
Nieuwe ontwikkeling: bacteriofagen.

Slide 17 - Slide

Doel 21.4
Je hebt geleerd hoe immuniteit tegen ziektes ontstaat
Je hebt geleerd wat allergieën zijn
Je hebt geleerd hoe medicijnen kunnen helpen

Slide 18 - Slide

Begrippen 21.4
T-suppressorcellen, geheugencel, immuun, immuniteit, cellulaire immuniteit, Tc-geheugencellen, Th-geheugencellen, humorale immuniteit, B-geheugencellen, vaccin, kunstmatige actieve immunisatie, natuurlijke actieve immunisatie, kunstmatige passieve immunisatie, natuurlijke passieve immunisatie, penicelline, antibioticum, resistentie, bacteriofagen, mestcel, mediator, allergie, allergeen, histamine

Slide 19 - Slide

BINAS 21.4
BINAS 84L2 Humorale en cellulaire immuniteit
BINAS 84M Allergische reacties





Slide 20 - Slide

Huiswerk
21.4 en Toepassen Besmettingsgevaar

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide