This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Grammatica
herhaling van de zinsdelen
Slide 1 - Slide
Zinsdelen
Elke zin kun je in stukjes (zinsdelen) verdelen.
Elk stukje heeft een andere naam: pv, wg, ow, lv
Alles vóór de pv is 1 zinsdeel
Slide 2 - Slide
Welke manieren hebben we geleerd om de pv te vinden?
Slide 3 - Open question
De persoonsvorm is altijd een...
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
voorzetsel
Slide 4 - Quiz
Wat is de pv? Ik vind Nederlands lastig.
Slide 5 - Open question
Wat is de pv? In sommige landen lijdt de bevolking onder armoede.
Slide 6 - Open question
Wat is het (werkwoordelijk) gezegde?
Slide 7 - Open question
werkwoordelijk gezegde (wg)
Het wg bestaat uit ALLE werkwoorden in een zin. Dus OOK de persoonsvorm.
Let op splitsbare werkwoorden (schrijf...op = opschrijven)
Slide 8 - Slide
Noteer het wg. De docent had de opdracht uitgelegd.
Slide 9 - Open question
Noteer het wg. Wanneer mag de kaart verstuurd worden?
Slide 10 - Open question
Noteer het wg. De docent geschiedenis stelde de toets twee keer uit.
Slide 11 - Open question
Welke vraag stel je om het onderwerp te vinden?
Slide 12 - Open question
Onderwerp (ow)
Je vindt het onderwerp in een zin door te vragen:
Wie/Wat + wg?
Dit weekend zal de monteur onze kapotte auto repareren.
Pv: zal Wg: zal repareren
Vraag: Wie zal repareren? = de monteur
Onderwerp = de monteur
Slide 13 - Slide
Onderwerp (ow)
Het onderwerp kan uit één of meerdere woorden bestaan:
- Ik heb een mooie boswandeling gemaakt. - Door de harde wind viel het houten reclamebord om.
- De grappige, knappe, lieve, mooie, aantrekkelijke jongen kuste het meisje.
Bij gebiedende wijs heb je géén onderwerp in de zin: Pak nu je boek! Ruim je kamer op! Houd eens op met dat geklets!
Slide 14 - Slide
Wat is het onderwerp? Heb jij een nieuwe app gedownload?
Slide 15 - Open question
Wat is het onderwerp? Het blije kind van hiernaast begon opeens te huilen.
Slide 16 - Open question
Welke vraag stel je om het lijdend voorwerp te vinden?
Slide 17 - Open question
Lijdend voorwerp (lv)
Je vindt het lijdend voorwerp door in een zin te vragen:
Wat/Wie + wg + ow?
Ik plak mijn band.
Persoonsvorm (gezegde): plak
Onderwerp: wie plakt? = ik
Vraag: Wat plak ik? = mijn band. Lijdend voorwerp = mijn band.
Slide 18 - Slide
Wat is het lijdend voorwerp? Ik wil dolgraag een piramide zien.
Slide 19 - Open question
Wat is het lijdend voorwerp? Lachend gooide de leerling een pen door de klas.
Slide 20 - Open question
Wat is het lijdend voorwerp? Mijn oude fiets heeft op Marktplaats 150 euro opgeleverd.
Slide 21 - Open question
Zinsdeelstrepen
Zet elk zinsdeel (pv, wg, ow en lv) tussen twee strepen. Woorden over? Kijk steeds welk woord of woordgroep je vóór de pv kan plaatsen. Dat is dan ook een apart zinsdeel:
Maartje / heeft / gisteren / een heerlijk broodje / bij de bakker / gekocht. ow pv/wg lv wg Gisteren heeft Maartje een heerlijk broodje bij de bakker gekocht. Bij de bakker heeft Maartje een heerlijk broodje gekocht.