13.2 De bloedsomloop en de bloedvaten

programma week 50.1
  1. terugblik
  2. uitleg De bloedsomloop en de bloedvaten
  3. Zelfstandig werken
  4. Afsluiting
1 / 36
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

programma week 50.1
  1. terugblik
  2. uitleg De bloedsomloop en de bloedvaten
  3. Zelfstandig werken
  4. Afsluiting

Slide 1 - Slide

Terugblik

Slide 2 - Slide

Leerdoelen 13.1 - Bloed
13.1.1 Je kunt de bestanddelen van bloed noemen met hun kenmerken en functies.



Een volwassen mens heeft vijf tot zes liter bloed in zijn lichaam. Het bloed vervoert allerlei stoffen en warmte door het lichaam.

Slide 3 - Slide

Rode bloedcellen
  • Vervoeren zuurstof
  • Hebben geen kern
  • Bevatten hemoglobine
  • Hebben een vaste vorm

Slide 4 - Slide

Witte bloedcellen
  • Doden ziekteverwekers
  • Hebben een celkern
  • Hebben geen vaste vorm

Slide 5 - Slide

bloedplaatjes
  • Zijn uiteengevallen cellen
  • Zorgt voor de bloedstolling bij een wondje, waardoor er een korstje ontstaat.
  • Hebben geen celkern
  •  Trombose: als bloed in het   bloedvat stolt

Slide 6 - Slide

vervoert zuurstof
verwijderd ziekteverwekkers
zorgt ervoor dat het bloed kan stromen/ vloeibaar blijft
maakt wondjes dicht

Slide 7 - Drag question

Het bloedplasma vervoert allerlei stoffen? Welke stoffen zijn dat?
A
voedingstoffen, afvalstoffen , een kleine hoeveelheid zuurstof
B
voedingstoffen, afvalstoffen, een kleine hoeveelheid zuurstof , hormonen , enzymen
C
voedingstoffen, afvalstoffen, een kleine hoeveelheid zuurstof, hormonen, enzymen en antistoffen

Slide 8 - Quiz

Hoe heet het eiwit in de rode bloedcellen dat zorgt voor de vervoer van zuurstof?
A
Hemoglobine
B
IJzerzouten
C
Fibrinogeen
D
Beenmerg

Slide 9 - Quiz

Wat is bloedarmoede?

A
Het bloed bevat te weinig bloedplaatjes.
B
Het bloed bevat te weinig bloedplasma.
C
Het bloed bevat te weinig rode bloedcellen.
D
Het bloed bevat te weinig voedingsstoffen.

Slide 10 - Quiz

13.2 De bloedsomloop en de bloedvaten

Slide 11 - Slide

Leerdoelen 13.2 - De bloedsomloop en de bloedvaten
13.2.1 Je kunt in de dubbele bloedsomloop van de mens de kleine en de grote bloedsomloop onderscheiden met hun functies.
13.2.2 Je kunt de drie typen bloedvaten noemen met hun kenmerken en functies.
13.2.3 Je kunt in het bloedvatenstelsel van de mens slagaders en aders benoemen en je kunt de samenstelling van het bloed daarin aangeven.


Alle bloedvaten van een mens bij elkaar zijn honderdduizend kilometer lang. Dat is tweeënhalf keer de omtrek van de aarde.


Slide 12 - Slide

Dubbele bloedsomloop

Bloed gaat door hele lichaam
2x per omloop door hart

Kleine bloedsomloop
Grote bloedsomloop

Slide 13 - Slide

De bloedsomloop
Dubbele bloedsomloop: Bloed gaat door hele lichaam
2x per omloop door hart

Kleine bloedsomloop: rechterhelft
Zuurstof ophalen en koolstofdioxide afgeven (Hart -> Longen -> Hart)t.

Grote bloedsomloop:  linkerhelft 
Zuurstof afgeven, koolstofdioxide ophalen (Hart -> Organen -> Hart)

Slide 14 - Slide

3 soorten bloedvaten
1. Zuurstofrijk bloed stroomt vanuit het hart naar de slagaders.

2. Vanuit de slagaders stroomt het bloed naar de haarvaten. Daar wordt zuurstof afgegeven aan cellen van organen en spieren.

3. Vanuit de haarvaten stroomt het bloed naar de aders. Via de aders stroomt het bloed terug naar het hart. 

Slide 15 - Slide

Verschillen slagader - haarvat - ader

Slide 16 - Slide

In welke bloedvaten is
de bloeddruk laag?
A
In haarvaten en aders
B
alleen in aders
C
alleen in haarvaten
D
alleen in slagaders

Slide 17 - Quiz

Transport
Bloed vervoert stoffen, maar ook warmte

Veel beweging -> veel verbranding -> bloedvaten zetten uit
Gevolg: rode huid -> warmte afgeven aan omgeving

Koud -> bloedvaten worden nauwer -> minder warmte afgeven aan omgeving

Slide 18 - Slide

Afbeelding om te leren!!

Slide 19 - Slide

Glucose in het bloed
Bloed vanuit darmen naar lever -> poortader
Bloedsuikerspiegel 
(glucose <-> glycogeen)
Lage bloedsuikerspiegel-> glucose afgegeven aan leverader

Slide 20 - Slide

Opdracht
  • Lezen en maken bs 13.2



eerder klaar?

  • Maak online de Test Jezelf van basisstof 13.1
  • Maak een samenvatting van b13.1
timer
6:00

Slide 21 - Slide

Afsluiting

Slide 22 - Slide

De kleine en grote bloedsomloop vervoeren o.a.
zuurstof en koolstofdioxide.
Welke uitspraak is waar?
A
Kleine bloedsomloop vooral zuurstofrijkbloed
B
Grote bloedsomloop vooral zuurstofarmbloed
C
Kleine & grote bloedsomloop zowel zuurstofrijk als -arm
D
Overal zit evenveel zuurstof in het bloed

Slide 23 - Quiz

Zet de onderdelen van de KLEINE bloedsomloop in de juiste volgorde
Linker harthelft
Longen
Rechter harthelft

Slide 24 - Drag question

Zet de onderdelen van de GROTE   bloedsomloop in de juiste volgorde
Organen
Linker harthelft
Rechter harthelft

Slide 25 - Drag question

Welk deel van de machine neemt de functie van de longen over?

Slide 26 - Open question

Kun je een bloedsomloop tijdens een deze operatie (met hartlongmachine) vergelijken met een dubbele of enkele bloedsomloop? Leg je antwoord uit.

Slide 27 - Open question

Vroeger werd voor een bypassoperatie altijd een stukje van een ader uit een been gebruikt. Tegenwoordig wordt hiervoor steeds vaker een slagader gebruikt. Dit heeft onder andere te maken met verschillen in bouw tussen deze bloedvaten. Noem een verschil in bouw tussen een ader en een slagader

Slide 28 - Open question

13.2 De bloedsomloop en het hart

Slide 29 - Slide

6.3 De bloedvaten

Slide 30 - Slide

Zo ziet de wand van een slagader er uit.
A
Dik en elastisch
B
1 cellaag dik
C
Dun
D
Dik

Slide 31 - Quiz

In welk soort bloedvat liggen kleppen
A
Slagaders
B
Aders
C
Haarvaten
D
Buisjes.

Slide 32 - Quiz

Welk bloedvat is het gevaarlijkst om te beschadigen?
A
Slagader
B
Ader
C
Haarvat
D
Deze niet.

Slide 33 - Quiz

Ader
Slagader
Haarvat
Dikke, stevige, elastische wand.
Bevat kleppen
Bevat (bijna) geen kleppen
Dunne minder elastiche wand.
Hierin stroomt bloed van het orgaan naar het hart.
Hierin stroomt bloed van het hart naar het orgaan.
Bloeddruk is hoog.
Bloeddruk is laag.
Liggen minder diep in het lichaam.
Liggen dieper in het lichaam.
Wand is 1 cel laag dik.
Sterk afnemende bloeddruk.
Vormen in een orgaan een haarvatennet.

Slide 34 - Drag question

6.4 Hart- en vaatziekten

Slide 35 - Slide

Wat moet je niet doen voor de goede werking van je hart?
A
Heel veel bewegen
B
Veel vet eten
C
Weinig bewegen
D
Weinig bewegen en vet eten

Slide 36 - Quiz