Nederlands 4.3 - extra oefenen signaalwoorden en tekstverbanden

Week 5 - tekstbegrip
Inleiding - middenstuk - slot
Tekstverbanden en signaalwoorden
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Week 5 - tekstbegrip
Inleiding - middenstuk - slot
Tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 1 - Slide

Doel
- Je weet wat een inleiding, middenstuk en slot is.
- Je weet wat signaalwoorden zijn en je kunt ze herkennen in een tekst;
- Je weet wat tekstverbanden zijn en je kunt ze herkennen in een tekst;
- Je weet dat signaalwoorden een tekstverband aangeven.

Slide 2 - Slide

Een tekst is altijd opgebouwd uit 3 delen. Welke?

Slide 3 - Open question

Inleiding - middenstuk - slot
Inleiding = lezer kennis laten maken met het onderwerp. Belangstelling wekken, nieuwsgierig maken. (meestal één, soms meer alinea's) 

Middenstuk = bespreekt het onderwerp uitgebreid en vaak van verschillende kanten (meerdere alinea's)

Slot = afronden van de tekst. Samenvatting of conclusie

Slide 4 - Slide

Wat staat waar?
Kies uit: inleiding, middenstuk of slot

Slide 5 - Slide

introductie van het onderwerp
A
inleiding
B
middenstuk
C
slot

Slide 6 - Quiz

conclusie
A
inleiding
B
middenstuk
C
slot

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Video

Signaalwoorden en Tekstverbanden
-  Signaalwoorden zijn woorden die een tekst begrijpelijker maken.
- Met deze woorden leg je verbanden tussen zinnen en alinea’s. 
- Ze geven de lezer een ‘signaal’ (een teken), 
- Signaalwoorden helpen de lezer dus door signalen te geven over hoe hij de tekst moet lezen.


Slide 9 - Slide

Signaalwoorden en Tekstverbanden
Als je signaalwoorden verkeerd gebruikt, zal de lezer de tekst niet kunnen begrijpen.

Door welk woord, krijgt deze zin een andere betekenis?

Mijn fietslicht was kapot, daarom kreeg ik een bekeuring.
Mijn fietslicht was kapot, toch kreeg ik een bekeuring.

Hoe noem je zo'n woord?

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Welk woord past er op de puntjes?

... mijn vader drie keer gevallen was, durfde hij niet meer te schaatsen.
A
Hoewel
B
Nadat
C
Zoals
D
Bovendien

Slide 12 - Quiz

Welke woorden passen er op de puntjes?

Ik vind pretparken niet leuk. ... word ik misselijk als ik rondjes draai en ... heb ik hoogtevrees.
A
Echter - ook
B
Bovendien - later
C
Ten eerste - daarnaast
D
Ondanks dat - niet alleen

Slide 13 - Quiz

Welk woord past er op de puntjes?

Ik durf niet in die snelle achtbaan, ... mijn broertje is een echte waaghals.
A
toch
B
hoewel
C
zoals
D
maar

Slide 14 - Quiz

Welk woord past er op de puntjes?

Frisdranken ... cola en sinas bevatten vaak erg veel suiker.
A
zoals
B
terwijl
C
ondanks
D
bovendien

Slide 15 - Quiz

Ik hou van cola, toch bestel ik het nooit.

Welk tekstverband geeft het signaalwoord 'toch' aan?
A
Chronologisch verband
B
Toelichtend verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 16 - Quiz

Ik poets mijn tanden, terwijl ik tv kijk.

Welk tekstverband geeft het signaalwoord 'terwijl' aan?
A
Chronologisch verband
B
Toelichtend verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 17 - Quiz

Ik hou van actiefilms zoals Rambo en Top Gun.

Welk tekstverband geeft het signaalwoord 'zoals' aan?
A
Chronologisch verband
B
Toelichtend verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 18 - Quiz

Ik zit op voetbal en freerunnen. Verder doe ik ook aan fitness.

Welk tekstverband geeft het signaalwoord 'verder' aan?
A
Chronologisch verband
B
Toelichtend verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 19 - Quiz

Ik ga graag op vakantie naar een warm land als Spanje.
A
Chronologisch verband
B
Toelichtend verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 20 - Quiz

Ik ben van mening dat we met dit product moeten stoppen, maar daar denkt mijn zakenpartner anders over.
A
Chronologisch verband
B
Toelichtend verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 21 - Quiz

Welk tekstverband hoort bij de signaalwoorden 'ook' en 'bovendien'?
A
Chronologisch verband
B
Toelichtend verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 22 - Quiz

Welk tekstverband herken je in
deze zin?
A
Chronologisch verband
B
Toelichtend verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 23 - Quiz

Op welk tekstverband wijzen de
signaalwoorden maar, toch en echter?
A
Chronologisch verband
B
Toelichtend verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 24 - Quiz

In welke zin zie je het tekstverband: voorbeeld?
A
Ik heb me verslapen en bovendien had ik een lekke band.
B
Ik houd erg van fruit als appels en peren.
C
Ook al had ik goed geleerd, toch had ik een slecht cijfer

Slide 25 - Quiz

Ik vind dit niet bepaald mooi, bovendien heb ik het niet nodig.
A
Chronologisch verband
B
Toelichtend verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 26 - Quiz

Voordat Willem naar school gaat, ontbijt hij met zijn moeder. Daarna vertrekt hij naar zijn vriend.
A
Chronologisch verband
B
Toelichtend verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 27 - Quiz

Nu jij...
Ga aan het werk met de opdrachten voor deze week:

Lees paragraaf 2.9, 2.10 en 2.11 uit de Examenbundel en maak opdrachten 16 t/m 21!

Slide 28 - Slide

Veel meiden willen naar het optreden van Pink, maar er is maar een beperkt aantal kaarten te koop.
A
Chronologisch verband
B
Toelichtend verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 29 - Quiz

Elk basispakket bestaat uit een aantal standaardproducten waar je vandaag de dag niet meer zonder kunt, zoals internetbankieren en een pinpas.
A
Chronologisch verband
B
Toelichtend verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 30 - Quiz

Ik kan tekstverbanden herkennen in een tekst.
😒🙁😐🙂😃

Slide 31 - Poll