HNE Duits H2 Kapitel 4, les 6

1 / 32
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Herzlich Willkommen 
im Deutschunterricht
Donnerstag 23. März - 2023
Woche 12 - Frühling

Slide 2 - Slide

Was machen wir heute?
*überprüfen Hausaufgaben Übung 6+7
*Grammatik
*Hausaufgaben






Slide 3 - Slide

Also was haben wir bis jetzt gelernt?
  1. je weet dat er een der-Gruppe is en een ein-Gruppe is
  2. bij de der-Gruppe horen woorden als dies-, jed-, welch- en worden dus op dezelfde manier vervoegd
  3. bij de ein-Gruppe horen kein en alle bezittelijk voornaamwoorden en worden dus op dezelfde manier vervoegd

Slide 4 - Slide

neem nu je Spickzettel bij de hand

Slide 5 - Slide

wat is de 1e naamval van
jullie schrift (o)
A
euer Heft
B
eueres Heft
C
eure Heft
D
eures Heft

Slide 6 - Quiz

wat is de 4e naamval van
welke man (m)
A
welcher Mann
B
welch Mann
C
welches Mann
D
Welchen Mann

Slide 7 - Quiz

wat is de 1e naamval van
dit huis (o)
A
dies Haus
B
dieses Haus
C
dieser Haus
D
diesen Haus

Slide 8 - Quiz

wat is de 4e naamval van
mijn vrouw (v)
A
meine Frau
B
meiner Frau
C
mein Frau
D
meinen Frau

Slide 9 - Quiz

wat is de 3e naamval van
zijn kind (o)
A
sein Kind
B
seinen Kind
C
seinem Kind
D
sein Kind

Slide 10 - Quiz

wat is de 4e naamval van
ieder huis (o)
A
jed Haus
B
jeder Haus
C
jedes Haus
D
jeden Haus

Slide 11 - Quiz

wat is de 3e naamval van
onze vaders (mv)
A
unseren Väter
B
unseren Vätern
C
unsere Väter
D
unserer Väter

Slide 12 - Quiz

Also was haben wir bis jetzt gelernt?
Om te achterhalen of je de 1e, 3e of 4e naamval moet gebruiken zijn er 2 mogelijkheden
1) welke functie heeft het zinsdeel >>> ONTLEDEN
(hoe zat dat ook alweer?) >>>
2) zit er een voorzetsel met een vaste naamval in de zin?

Slide 13 - Slide

1e naamval
3e naamval
4e naamval
onderwerp
meewerkend voorwerp
lijdend voorwerp
wie/wat  + gezegde?
wie/wat  + gezegde + o
aan/voor wie/wat  + gezegde + o + lv

Slide 14 - Drag question

Wat moet er op deze plek:
Ich kaufe ......... Kuchen (m, een)
A
ein
B
eine
C
keine
D
einen

Slide 15 - Quiz

Wat moet er op deze plek:
Ich lese .... Buch (o, jouw)
A
dein
B
deines
C
deiner
D
deinem

Slide 16 - Quiz

Wat moet er op deze plek:
Der Mann kauft .... Hund (deze)
A
dies
B
dieser
C
diesen
D
diesem

Slide 17 - Quiz

Maak de zin compleet
Anita schenkt d... Kinder (mv) kein... Bananen (mv).

Slide 18 - Open question

NEU dieses Kapitels
PRÄPOSITIONEN (S. 13) + PERSONAL PRONOMEN (S. 21)

Slide 19 - Slide

DOFEGUB
(Hinweis: Präpositionen)

Slide 20 - Mind map

Nenne ein deutsches Personalpronomen

Slide 21 - Mind map

een voorzetsel kan dus ook de vervoeging van een lidwoord of (vragend/bepalend etc) voornaamwoord bepalen

Slide 22 - Slide

Persoonlijk voornaamwoorden 1e en 4e
ik
jij
hij
zij
het
wij
jullie
zij 
u
1e
ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie
Sie
4e
mich
dich
ihn
sie
es
uns
euch
sie
Sie
mij
jou
hem
haar
het
ons
jullie
hun/hen
u

Slide 23 - Slide

Vervang het onderwerp met het pers. vnw in de 1e naamval:
Anja arbeitet jeden Tag. ......... braucht Geld.
A
er
B
sie
C
es

Slide 24 - Quiz

............... (ik) komme um 12 Uhr.

Slide 25 - Open question

Ich sehe ....... (hem) jeden Tag.
A
er
B
ihn

Slide 26 - Quiz

Ich kaufe ein Geschenk für ... (jullie)
A
euch
B
ihr
C
ihr
D
sie

Slide 27 - Quiz

Zij willen ons zien.
Sie möchten ... sehen

Slide 28 - Open question

Wo ist Mario? Das Team spielt heute ohne ... (hem)

Slide 29 - Open question

du
ich
er
sie
es
wir
ihr
sie/Sie
dich
mich
ihn
es
sie
uns
sie/Sie
euch

Slide 30 - Drag question

Hausaufgaben
Übung 9 

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide