This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Organen, Cellen en Genetica
Slide 1 - Slide
Wat zijn de levenskenmerken?
Slide 2 - Mind map
Zet de volgende onderdelen op volgorde van klein naar groot:
Orgaan
Cel
Orgaanstelsel
Weefsel
Organisme
Slide 3 - Drag question
Organen zijn delen van ons lichaam met één of meer functies.
Slide 4 - Slide
Welk orgaan zorgt voor de scheiding tussen de borstholte en de buikholte?
Slide 5 - Open question
Slide 6 - Slide
Bij welk orgaanstelsel horen de hersenen?
A
het bloedvatenstelsel
B
het verteringsstelsel
C
het zenuwstelsel
D
het ademhalingsstelsel
Slide 7 - Quiz
Dierlijke en plantaardige cellen:
Korrels in het cytoplasma van plantaardige cellen:
Bladgroenkorrels zorgen voor fotosynthese.
Kleurstofkorrels geven bloemen en vruchten een kleur.
Zetmeelkorrels zijn kleurloos en slaan zetmeel op.
Slide 8 - Slide
Welke cel onderdelen hebben plantaardige cellen en dierlijke cellen beide?
A
Alleen een celkern
B
celkern en cytoplasma
C
celkern, cytoplasma en celmembraan
D
celkern, cytoplasma, celmembraan, celwand
Slide 9 - Quiz
Er worden continu nieuwe cellen gemaakt in een lichaam. Waarom heeft een 10-jarige veel mitose? Noem 2 redenen.
Slide 10 - Open question
In iedere cellen liggen de erfelijke eigenschappen op chromosomen
Slide 11 - Slide
Hoeveel chromosomen heeft de mens per lichaamscel?
Slide 12 - Open question
Hebben alle organismen 46 chromosomen per lichaamscel?
A
Ja
B
Nee
Slide 13 - Quiz
Een levercel van een struisvogel bevat 80 chromosomen. Hoeveel paren chromosomen bevat een huidcel van deze struisvogel?
Slide 14 - Open question
De informatie voor alle erfelijke eigenschappen noemen we het genotype van een organisme
Ligt vast in je chromosomen / DNA
Fenotype zijn alle zichtbare kenmerken van iemand Je uiterlijk
Slide 15 - Slide
Vanaf welk moment ligt het genotype van een organisme vast?
Slide 16 - Open question
Door welke 2 factoren wordt het fenotype van een organisme bepaald?
Slide 17 - Open question
Chromosomen van de mens
Slide 18 - Slide
Welke geslachtschromosomen hebben jongens?
A
XX
B
XY
C
YY
Slide 19 - Quiz
Dominant en Recessief:
Sommige genen zijn altijd te zien in je uiterlijk
Dominant (het " sterke" gen)
Sommige genen zie je alleen als je twee keer dezelfde hebt
Recessief (het "zwakke" gen)
Slide 20 - Slide
Hoe noemen we het als je twee dezelfde genen hebt voor een erfelijke eigenschap?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
Slide 21 - Quiz
Wat is de schrijfwijze van een homozygoot recessieve eigenschap?
A
aa
B
Aa
C
AA
D
Aa/AA kan beide
Slide 22 - Quiz
Een man is heterozygoot voor een zwarte haarkleur. Wat is zijn genotype? Gebruik de letters A en/of a
Slide 23 - Open question
Sommige mensen hebben een uitstaande duim, waarbij het topje van de duim iets naar achteren wijst. Het gen voor een uitstaande duim (D) is dominant over het gen voor een rechte duim (d).
Welk genotype is of welke genotypen zijn mogelijk voor een uitstaande duim?
A
DD
B
Dd
C
dd
D
DD of Dd
Slide 24 - Quiz
Maar... Soms zijn twee genen even sterk.
We praten dan niet van dominant / recessief maar van een intermediair fenotype.
AzAz
AwAw
AwAz
Slide 25 - Slide
Zwart haar is dominant: A, blond haar is Recessief, a
Hoeveel % kans heeft dit stel op een kind met zwart haar. Vul je antwoord in bij de volgende vraag.
Slide 26 - Slide
Hoeveel % kans heeft dit stel op een kind met zwart haar.
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%
Slide 27 - Quiz
Dit is een voorbeeld van de schrijfwijze van een intermediair fenotype.
ArAr = rood
AwAw = wit Hoeveel % roze bloemen zullen er ontstaan bij deze kruising?
ArAw = roze
Slide 28 - Slide
Hoeveel % roze bloemen zullen er ontstaan bij deze kruising?
A
0%
B
25%
C
50%
D
75%
Slide 29 - Quiz
Stambomen
Hoe erven bepaalde eigenschappen over binnen een familie.
Rondje = vrouw
Vierkant = man
1 en 2 zijn ouders van 3, 4 en 5
Slide 30 - Slide
Zwart haar (blauw vakje) is dominant. Wat is het genotype van het kind met blond haar (geel vakje)
A
AA
B
Aa
C
aa
Slide 31 - Quiz
Is een donker vlak dominant of een wit vlak? Kijk goed bij kruising 5.