Oefenen

Oefenen
1 / 35
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Oefenen

Slide 1 - Slide

Kennen voor je PTO.
  • Je leert welke organen, cellen en orgaanstelsels je hebt en hoe spieren aan energie komen. (8.1)
  • Je kunt omschrijven wat organen zijn en hier voorbeelden bij geven. (8.1)
  • Je kunt aangeven welke organen er in je romp liggen.  (8.1)
  • Je kunt uitleggen wat cellen zijn en hoe ze opgebouwd zijn. (8.1)
  • Je kunt uitleggen hoe je ademhaalt en welke organen je daarbij nodig hebt. (8.2) 
  • Je kunt het verschil uitleggen tussen borstademhaling en buikademhaling. (8.2) 
  • Je kunt de weg van de lucht beschrijven die van buiten naar binnen in je longen gaat. (8.2) 
  • Je kunt omschrijven wat er met de lucht in de longblaasjes gebeurd. (8.2)
  • Je kunt aangeven welke cellen je bloed bevatten en wat de functies zijn van deze cellen. (8.3) 
  • Je kunt de verschillen opnoemen tussen aders, slagaders en haarvaten. (8.3)
  • Je kunt uitleggen hoe het bloed door je lichaam stroomt. (8.4) 
  • Je kunt de verschillen benoemen tussen de grote en kleine bloedsomloop. (8.4) 
  • Je kunt de functies uitleggen van de grote en kleine bloedsomloop. (8.4) 
  • Je kunt uitleggen waarom alle slagaders zuurstofrijk bloed hebben, behalve de longslagaders. (8.4) 

Slide 2 - Slide

Kennen voor je PTO.
  • Je kunt uitleggen hoe je een naam van een bloedvat kunt herleiden aan de naam van het orgaan waarmee het verbonden is. (8.4)
  • Je kunt uitleggen hoe het hart werkt als een dubbele pomp. (8.4)
  • Je kunt de vier verschillende functies van voedingsstoffen benoemen. (7.1) 
  • Je kunt zes verschillende soorten voedingsstoffen benoemen en daarbij aangeven in welke voedingsmiddelen ze voornamelijk voorkomen (7.1)
  • Je kunt de organen van het spijsverteringsstelsel benoemen en aangeven welke functie ze hebben in het verteringsproces. (7.4)
  • Je kunt de onderdelen van de huid herkennen en de functie hiervan benoemen. (9.3)
  • Je kunt uitleggen welke twee soorten ziekteverwekkers er zijn. (9.4) 
  • Je kunt uitleggen hoe je lichaam zich hersteld van een ziekte met behulp van je afweersysteem en antistoffen. (9.4)

Slide 3 - Slide

Kennen voor je PTO
  • Je kunt de onderdelen van het voortplantingsstelsel van een man aanwijzen en de functie ervan beschrijven . (11.1)
  • Je kunt de onderdelen van het voortplantingsstelsel van een vrouw benoemen. (11.2)
  •  Je kunt de menstruatiecyclus uitleggen aan de hand van een schema. (11.2)
  • Je kunt in zo'n schema aangeven wanneer de vrouw haar vruchtbare periode heeft. (11.2) 
  • Je kunt beschrijven hoe een zaadcel de weg naar de eicel aflegt en deze kan bevruchten. (11.2)

Slide 4 - Slide

Welk orgaanstelsel geeft koolstofdioxide af aan de lucht?
A
ademhalingsstelsel
B
bloedvatenstelsel
C
spierstelsel
D
verteringsstelsel

Slide 5 - Quiz

Nicole gaat met de fiets naar school. Ze is laat en trapt hard door. Haar spieren moeten nu harder werken.

Welke stoffen hebben de spieren van Nicole nu meer nodig?
A
glucose en water
B
glucose en zuurstof
C
koolstofdioxide en water
D
koolstofdioxide en zuurstof

Slide 6 - Quiz

Wat gebeurt er als je uitademt? Bij uitademing gaan:
A
middenrif bol, ribben omlaag
B
middenrif bol, ribben omhoog
C
middenrif plat, ribben omlaag
D
middenrif plat, ribben omhoog

Slide 7 - Quiz

In het lichaam zit een orgaanstelsel dat de taak heeft voedsel klein te maken.

Welk orgaanstelsel is dat?

Slide 8 - Open question

Thomas heeft bij voetballen voldoende bloed in zijn beenspieren nodig.

Welk orgaanstelsel moet daarom aan het werk?

Slide 9 - Open question

Wat zijn de twee afvalstoffen van verbranding?

Slide 10 - Open question

Om de bal weg te schoppen heeft Thomas energie nodig.

Uit welke stof haalt Thomas energie?

Slide 11 - Open question

Hoe heten de aangegeven organen van het ademhalingsstelsel? Noteer bij elk nummer de juiste naam.

Slide 12 - Open question

Een leerlingen geeft de volgende beschrijving van een bloedvat. Een bloedvat vervoert van het hart af.
Het bloed stroomt snel.
Over welk soort bloedvat gaat het?

Slide 13 - Open question

Waar zitten de haarvaten?

Slide 14 - Open question

Wat is de taak van de haarvaten?

Slide 15 - Open question

Vanuit het hart gaat het bloed door:
A
aders - haarvaten - slagader
B
aders - slagaders - haarvaten
C
slagaders - haarvaten - aders
D
slagaders - aders - haarvaten

Slide 16 - Quiz

Welke organen horen bij de grote bloedsomloop?
Grote bloedsomloop
Beenspieren
Darmen

Hart

Hersenen
Lever
 

 Longen

Slide 17 - Drag question

Hoe heet bloedvat nummer 2?
A
longslagader
B
Aorta
C
Nierader
D
Holle ader

Slide 18 - Quiz

Hoe heet bloedvat nummer 3?
A
longslagader
B
Aorta
C
Nierader
D
Holle ader

Slide 19 - Quiz

Hoe heet bloedvat nummer 6?
A
longslagader
B
Aorta
C
Nierader
D
Holle ader

Slide 20 - Quiz

Hoe heet bloedvat nummer 9?
A
longslagader
B
Aorta
C
Nierader
D
Holle ader

Slide 21 - Quiz

Welke weg volgt een zuurstofdeeltje dat in de longen in het bloed wordt opgenomen en aan de dunne darm wordt afgegeven? Noteer de nummers in de juiste volgorde.

Slide 22 - Open question

Wat is de juiste volgorde van de werking van het hart?
A
Boezems stromen vol, kamers trekken samen, boezems trekken samen
B
Boezems stromen vol, boezems trekken samen, kamers trekken samen
C
Boezems trekken samen, boezems stromen vol, kamers trekken samen

Slide 23 - Quiz

Is het een voedingsmiddel of een voedingsstof?
Voedingsmiddel
Voedingsstof
Appelsap
Eiwitten
Vitaminen
Aardappels
Vetten

Slide 24 - Drag question

Bekijk de afbeelding.
Schrijf de namen van de genummerde organen op.

Slide 25 - Open question

Waar komt het voedsel na de maag terecht?
A
In de dunne darm
B
In de dikke darm
C
In de slokdarm
D
In de twaalfvingerige darm

Slide 26 - Quiz

Bekijk de afbeelding van de huid.

Geef de namen van de onderdelen 1 t/m 3.

Slide 27 - Open question

Welke laag van de huid bevat onder andere klieren en zintuigjes?
A
kiemlaag
B
hoornlaag
C
lederhuid
D
opperhuid

Slide 28 - Quiz

Tijdens een fietscrosstraining in januari, staat de vader van Semme een uur langs de kant te kijken. Zijn huid helpt mee om zijn lichaamstemperatuur op ongeveer 37°C te houden.

Op welke twee manieren helpt zijn huid mee om zijn lichaam op deze temperatuur te houden?

Slide 29 - Open question

Geef van iedere zin aan of het goed of fout is.
Goed
Fout
Je hebt een infectie als er een ziekteverwekker in je lichaam komt.
Griep en verkoudheid krijg je door virussen.
Virussen kun je met het blote oog zien.
Virussen dringen je lichaam binnen via je slijmvliezen.

Slide 30 - Drag question

Hoe heten de genummerde organen?

Slide 31 - Open question

Zijn de volgende zinnen goed of fout.
Goed
Fout
Tijdens een erectie zit er weinig bloed in de zwellichamen.
De urineleider vervoert zaadcellen vanaf de bijballen naar de zaadblaasjes.
Een jongen is vruchtbaar als zijn zaadballen zaadcellen maken.

Slide 32 - Drag question

Schrijf de namen van de organen achter de nummers.

Slide 33 - Open question

Wanneer is de eisprong?

Slide 34 - Open question

Als de kern van de eicel versmelt met de kern van de zaadcel, heet dat

Slide 35 - Open question