Zelfstandig naamwoord, lidwoord en bijvoeglijk naamwoord.

1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1,2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 10 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Wat zijn de zelfstandige naamwoorden in de volgende zin:

Ik ben met mijn vriendin naar een romantische film geweest.

Slide 3 - Open question

Wat zijn de zelfstandige naamwoorden in de volgende zin:

Huntelaar baalt van zijn gemiste strafschop.

Slide 4 - Open question

Wat zijn de zelfstandige naamwoorden in de volgende zin:

De internetsnelheid wordt verhoogd als je dit abonnement koopt.

Slide 5 - Open question

Wat zijn de zelfstandige naamwoorden in de volgende zin:

De beautytrend van dit voorjaar is roze.

Slide 6 - Open question

Slide 7 - Slide

Vul het juiste lidwoord in:
.............. vriendin

Slide 8 - Open question

Vul het juiste lidwoord in:
.............. abonnement

Slide 9 - Open question

Vul het juiste lidwoord in:
.............. nieuws

Slide 10 - Open question

Vul het juiste lidwoord in:
.............. weg

Slide 11 - Open question

Vul het juiste lidwoord in:
.............. winkel

Slide 12 - Open question

Vul het juiste lidwoord in:
.............. glas

Slide 13 - Open question

Slide 14 - Slide

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Madelon maakt een mooie tekening. 

Slide 15 - Open question

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
De kapitein loopt over de stevige brug. 

Slide 16 - Open question

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Hij is zijn zwarte telefoon kwijt.
 

Slide 17 - Open question

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
De paarden in de wei zijn prachtig.

Slide 18 - Open question

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Hij laat graag zijn stoere fiets zien.  

Slide 19 - Open question

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
De grote knikkers rollen.

Slide 20 - Open question

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
De politie grijpt de snelle dief.

Slide 21 - Open question

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Die lamp is kapot.

Slide 22 - Open question

Slide 23 - Video

Mijn meester verft de muur met een kwast.
A
mijn meester
B
verft
C
de muur
D
met een kwast

Slide 24 - Quiz

Yo en Josh spelen met de poppen.
A
poppen
B
Yo
C
Josh
D
spelen

Slide 25 - Quiz

De jongens voetballen op het grasveld.
A
voetballen
B
jongens
C
op
D
grasveld

Slide 26 - Quiz

De hond rent snel naar de kat.
A
de hond
B
rent
C
snel
D
naar de kat

Slide 27 - Quiz

Kirsten smult van de heerlijke pizza met zalm
A
heerlijke pizza
B
Kirsten
C
smult
D
zalm

Slide 28 - Quiz

  1. Maak het werkblad.
  2. Kijk het werkblad na.

Slide 29 - Slide