Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
Ik kan het verschil tussen persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden herkennen
Ik kan het goede voornaamwoord kiezen
Ik kan persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden correct gebruiken
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 75 min

Items in this lesson

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
Ik kan het verschil tussen persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden herkennen
Ik kan het goede voornaamwoord kiezen
Ik kan persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden correct gebruiken

Slide 1 - Slide

Voorbereiden
Opdracht: Persoonlijk of bezittelijk? 

  1. Is deze tas van u?
  2. Ik geef aan hen een kopje koffie .
  3. Is dat jouw pen?
  4. Ik geef hun een kopje koffie.
  5. U kunt uw jas hier ophangen.
  6. Wij ontmoeten hen in de stad.
  7. Zij praten niet over hun problemen.
  8. Dit cadeau is voor jou.

Slide 2 - Slide

Instructie
  • Lijdend voorwerp (LV): Wie / wat geef ik? 
    Ik geef een pen aan haar.

  • Meewerkend voorwerp (MV): Aan / voor wie geef ik een pen?
    Ik geef een pen aan haar.

Slide 3 - Slide

Instructie
Voorbeelden van persoonlijke voornaamwoorden
  • Dit cadeau is voor jou.
  • Is deze tas van u?
  • Wij ontmoeten hen (LV) in de stad.
  • Ik geef aan hen (MV) een kopje koffie (LV). / Ik geef hun (MV) een kopje koffie (LV).

Voorbeelden van bezittelijke voornaamwoorden
  • Is dat jouw pen?
  • U kunt uw jas hier ophangen.
  • Zij praten niet over hun problemen.

Slide 4 - Slide

Let op!
Het persoonlijke voornaamwoord hun is nooit het onderwerp of lijdend voorwerp in de zin. 

Fout:
  • Hun (onderwerp) gaan verhuizen. 
  • Ik bedank hun (LV) wel even.

Goed:
  • Zij (onderwerp) gaan verhuizen.
  • Ik bel hen (LV) wel even.

Slide 5 - Slide

Instructie
Lijdend voorwerp enkelvoud
Ik app Sofie vanmiddag.
Ik app haar vanmiddag.

Lijdend voorwerp meervoud
Ik vertrouw Isabel en Amouna niet.
Ik vertrouw ze / hen niet.


Slide 6 - Slide

Instructie
Enkelvoud
Persoonlijk: Het boek is van jou.
Bezittelijk: Het is jouw boek.

Meervoud
Persoonlijk: De auto is van hen.
Bezittelijk: Het is hun auto.



Slide 7 - Slide

Oefening 1: Goed of fout?
Opdracht: Log in bij LessonUp. Is de zin goed of fout?
timer
10:00

Slide 8 - Slide

1. De docent geeft hun een uitleg over persoonlijke voornaamwoorden.
A
goed
B
fout

Slide 9 - Quiz

2. Kun je jou antwoorden met mij bespreken?
A
goed
B
fout

Slide 10 - Quiz

3. Mijn ouders zijn 25 jaar getrouwd. Ik verras hun met een etentje.
A
goed
B
fout

Slide 11 - Quiz

4. Aya en Tim hebben hun examens helaas niet goed gemaakt.
A
goed
B
fout

Slide 12 - Quiz

5. Ik heb hen gisteren nog gesproken.
A
goed
B
fout

Slide 13 - Quiz

6. Hebt uw u paspoort meegenomen?
A
goed
B
fout

Slide 14 - Quiz

Oefening 2: Kies het goede voornaamwoord
Opdracht: Schrijf de goede vorm in je schrift. 
Klaar? Bespreek de opdracht met een medecursist. Werk daarna even in je boek.

  1. Hij heeft veel hulp van hen / hun gekregen.
  2. Kan ik u / uw een kopje koffie inschenken?
  3. Zal ik jou / jouw morgen even bellen, Frans?
  4. Zij heeft hen / hun uitgenodigd voor haar verjaardag.
  5. Goedemorgen, wat kan ik voor u / uw doen?
  6. Wij gaan volgende week naar hen / hun feestje.
  7. Volgens mij staat jou / jouw fiets niet op slot.
  8. Onze vrienden hebben een nieuw huis. Morgen gaan we hen / hun een kaartje sturen.
timer
10:00

Slide 15 - Slide

Antwoorden
  1. Hij heeft veel hulp van hen gekregen.
  2. Kan ik u een kopje koffie inschenken?
  3. Zal ik jou morgen even bellen, Frans?
  4. Zij heeft hen uitgenodigd voor haar verjaardag.
  5. Goedemorgen, wat kan ik voor u doen?
  6. Wij gaan volgende week naar hun feestje.
  7. Volgens mij staat jouw fiets niet op slot.
  8. Onze vrienden hebben een nieuw huis. Morgen gaan we hun een kaartje sturen.

Slide 16 - Slide

Oefening 3: Schrijf nu zelf zinnen
Opdracht: Schrijf een zin met ...

u + opruimen: Wilt u de rommel aan het einde van de dag opruimen?

  1. jou + bellen 
  2. jouw schoenen
  3. hun + een brief + sturen
  4. hun opdrachten
  5. hen + feliciteren
  6. aan hen + vijf euro + geven
timer
15:00

Slide 17 - Slide

Voorbeelden van goede zinnen
  1. jou + bellen: Ik bel jou om 16.00 uur.
  2. jouw schoenen: Zal ik jouw schoenen poetsen?
  3. hun + een brief + sturen: We gaan hun morgen een brief sturen. 
  4. hun opdrachten: Ze hebben hun opdrachten op tijd ingeleverd.
  5. hen + feliciteren: Ik feliciteer hen, omdat ze geslaagd zijn.
  6. aan hen + vijf euro + geven: De kinderen hebben goede cijfers, dus ik geef vijf euro aan hen.

Slide 18 - Slide


😒🙁😐🙂😃

Slide 19 - Poll