Getallen tot en met het woord duizend: vijfhonderd
Voorzetsels met woorden als -er, daar-, hier- en waar-: hierbij, waardoor
Twee voorzetsels die achter elkaar staan: achteruit, bovenop
Aantekening maken
Slide 5 - Slide
Aan elkaar of los?
Ik heb het verslag ...
A
afgemaakt
B
af gemaakt
Slide 6 - Quiz
Aan elkaar of los?
A
Politie auto
B
Politieauto
Slide 7 - Quiz
Aan elkaar of los?
A
lange termijn planning
B
langetermijnplanning
C
lange termijnplanning
D
langetermijn planning
Slide 8 - Quiz
Aan elkaar of los?
A
zevenhonderddertien
B
zeven honderd dertien
C
zevenhonderd dertien
D
zeven honderddertien
Slide 9 - Quiz
Aan elkaar of los?
A
Zuid-Hollander
B
ZuidHollander
C
Zuid Hollander
Slide 10 - Quiz
Wat is een samenstelling?
A
aaibaar
B
meisjesfiets
C
kapot
D
niks
Slide 11 - Quiz
Aan elkaar of los?
A
daar boven
B
daarboven
Slide 12 - Quiz
Aan elkaar of los?
A
bananen schil
B
bananenschil
Slide 13 - Quiz
Aan elkaar of los?
A
driemiljard
B
drie miljard
Slide 14 - Quiz
Welke woorden uit de volgende zinnen moeten aan elkaar?
De school kinderen zaten in kleermaker zit rond de inval juf, die Kruistocht in spijkerbroek voor las.
Houd jij van jonge kaas of ben je meer een oude kaas liefhebber?
In deze internet shop kost de kop telefoon honderd twintig euro meer dan ik er voor heb neer geteld.
Annet kreeg vandaag weer duizend twee likes er bij voor haar Instagram profiel foto.
Rik fietste naar het Noord Hollandse Noordzee strand en Lesley zat bij hem achter op.
Opdracht
timer
5:00
Slide 15 - Slide
Welke woorden uit de volgende zinnen moeten aan elkaar?
De schoolkinderen zaten in kleermakerszit rond de invaljuf, die Kruistocht in spijkerbroek voorlas.
Houd jij van jonge kaas of ben je meer een oudekaasliefhebber?
In deze internetshop kost de koptelefoon honderdtwintig euro meer dan ik er voor heb neergeteld.
Annet kreeg vandaag weer duizendtwee likes erbij voor haar Instagramprofielfoto.
Rik fietste naar het Noord-HollandseNoordzeestrand en Lesley zat bij hem achterop.
Antwoorden
Slide 16 - Slide
Aan de slag
Wat: maak opdracht 1 tot en met 5 van blz. 60-61
Hoe: je mag overleggen op fluisterniveau
Hulp: theorie op bladzijde 60
Tijd: tot de laatste vijf minuten van de les
Klaar: oefen in de online trainer met taalverzorging
timer
8:00
Slide 17 - Slide
Hoofdstuk 2 Lesdoelen:
Spelling: Ik kan bepalen of ik woorden los of aan elkaar moet schrijven. (p. 60/61)
Werkwoordspelling: Ik kan alle werkwoorden in samengestelde zinnen correct spellen. (p. 62/63)
Formuleren: Ik kan veel voorkomende voegwoorden correct gebruiken. (p. 64/65)
Slide 18 - Slide
Lesdoelen
Je kan alle werkwoordsvormen in samengestelde zinnen goed spellen.
Boek: bladzijde 62 t/m 63
Je leert over werkwoordspelling en formuleren
Slide 19 - Slide
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Wij hebben gisteren hardgelopen.
A
wij
B
hebben
C
hebben hardgelopen
D
gisteren
Slide 20 - Quiz
'In alle delen van de wereld willen mensen blijkbaar de Nederlandse taal leren.'
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
A
delen
B
willen
C
de Nederlandse taal
D
leren
Slide 21 - Quiz
De zorg voor je huisdier moet je niet onderschatten.
Wat is de persoonsvorm?
Slide 22 - Open question
Hoeveel persoonsvormen staan er volgens jou in de volgende zin? Leg je antwoord uit.
Een van deze twee antwoorden:
- 1 persoonsvorm, namelijk maait, want als je de zin in de verleden tijd zet, verandert alleen maait. (Het woord niet is een ontkenning.)
- 2 persoonsvormen, namelijk maait en niet, want als je de zin in de verleden tijd zet veranderen ze beide. (Het woord niet is een vorm van het werkwoord nieten.)
Startopdracht
Bladzijde
62
Een maaimachine maait en een nietmachine niet.
Slide 23 - Slide
Zinnen met meerdere persoonsvormen
Je kunt zinnen samenvoegen tot een samengestelde zin.
Roy legt een som uit.
Alice doet een proefje.
Roy legt een som uit en Alice doet een proefje.
Deze zin heeft twee persoonsvormen namelijk legt en doet.
Slide 24 - Slide
Slide 25 - Slide
Slide 26 - Slide
De persoonsvormen in deze zin zijn dus gaanen is.
Kamperenis ook een werkwoord, maar dat verandert niet en is dus geen persoonsvorm.
Slide 27 - Slide
Noteer de juiste vorm van de werkwoorden die tussen haakjes staan in je schrift.
1. Mijn zus ... (geloven) dat ik morgen tafeltenniskampioen ... (worden).
2. Afgelopen voorjaar ... (fietsen) we elk weekend naar een weiland waar toen schapen met lammetjes ... (grazen).
3. Nadat vorig jaar zomer onze schuur ... (instorten), ... (besluiten) de buren hun schuur ook niet meer te gebruiken.
4. De conciërge ... (controleren) of hij alle deuren ... (hebben) afgesloten.
Opdracht
timer
5:00
Slide 28 - Slide
Aan de slag
Werkwoordspelling: 1 t/m 5 (p. 62-63)
Slide 29 - Slide
Hoofdstuk 2 Lesdoelen:
Spelling: Ik kan bepalen of ik woorden los of aan elkaar moet schrijven. (p. 60/61)
Werkwoordspelling: Ik kan alle werkwoorden in samengestelde zinnen correct spellen. (p. 62/63)
Formuleren: Ik kan veel voorkomende voegwoorden correct gebruiken. (p. 64/65)
Slide 30 - Slide
Lesdoelen
Je kan veelvoorkomende voegwoorden correct noteren.
Boek: bladzijde 64 t/m 65
Je leert over werkwoordspelling en formuleren
Slide 31 - Slide
Woordvolgorde in samengestelde zinnen
Je kunt zinnen samenvoegen met voegwoorden. Sommige voegwoorden kunnen de betekenis van de zin nogal veranderen.
Het is koud en het regent
Het is koud want het regent
Julia moet het paard verzorgen terwijl ze boos is
Julia moet het paard verzorgen omdat ze boos
Slide 32 - Slide
Woordvolgorde in samengestelde zinnen
De woordvolgorde van een zin hangt soms af van het voegwoord.
Morgen ga ik hardlopen, want vandaag regende het te hard.
Morgen ga ik hardlopen, omdat het vandaag te hard regende.
Slide 33 - Slide
Kijk mee
Formuleren: veel voorkomende voegwoorden correct gebruiken.