3H Woordsoorten H1-H4

3H Woordsoorten H1-H4
Woordsoorten Betrekkelijk voornaamwoord
1 / 47
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

3H Woordsoorten H1-H4
Woordsoorten Betrekkelijk voornaamwoord

Slide 1 - Slide

3H Woordsoorten H1-H4
Doel van de les

Je kunt een 
betrekkelijk voornaamwoord
herkennen in een zin.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Mijn ouders gaan een weekend weg, [......] ik erg fijn vind.
A
dat
B
wat
C
die
D
wie

Slide 7 - Quiz

Mijn ouders gaan een weekend weg, wat ik erg fijn vind.

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord.
Wat is het antecedent?

Slide 8 - Open question

Mijn broer heeft een film gehuurd,
[.....] ik liever niet wil zien.
A
dat
B
wat
C
die
D
wie

Slide 9 - Quiz

Mijn broer heeft een film gehuurd, die ik liever niet wil zien.

Die is het betrekkelijk voornaamwoord.
Wat is het antecedent?

Slide 10 - Open question

Het nieuwe boek van Carry Slee is uit, [......] ik graag wil lezen.
A
dat
B
wat
C
die
D
wie

Slide 11 - Quiz

Het nieuwe boek van Carry Slee is uit, dat ik graag wil lezen.

'Dat' is het betrekkelijk voornaamwoord.
Wat is het antecedent?

Slide 12 - Open question

...... wint, moet trakteren!
A
dat
B
wat
C
die
D
wie

Slide 13 - Quiz

Wie wint, moet trakteren!

Staat er een antecedent in de zin?
A
ja
B
nee

Slide 14 - Quiz

Wie wint, moet trakteren!
Er staat geen antecedent in de zin.
Je kunt 'wie'  vervangen door 'degene die'.
'Wie' is een betrek.vnw m.i.a.

Slide 15 - Slide

Wat eten we vanavond?

'Wat' is een
A
betr.vnw
B
betr.vnw m.i.a.
C
vrag.vnw
D
onbep.vnw

Slide 16 - Quiz

Ik heb wat voor je bewaard in de koelkast.

'Wat' is een
A
betr.vnw
B
betr.vnw m.i.a.
C
vrag.vnw
D
onbep.vnw

Slide 17 - Quiz

Ik moet altijd restjes eten, wat ik vervelend vind.

'Wat' is een
A
betr.vnw
B
betr.vnw m.i.a.
C
vrag.vnw
D
onbep.vnw

Slide 18 - Quiz

Wat ik lekker vind, zit er nooit tussen.

'Wat' is een
A
betr.vnw
B
betr.vnw m.i.a.
C
vrag.vnw
D
onbep.vnw

Slide 19 - Quiz

Weet jij wie er naar het feest komt?

'Wie' is een
A
betr.vnw
B
betr.vnw m.i.a.
C
vrag.vnw
D
onbep.vnw

Slide 20 - Quiz

Wie te laat komt, moet maar lopend naar het feest.

'Wie' is een
A
betr.vnw
B
betr.vnw m.i.a.
C
vrag.vnw
D
onbep.vnw

Slide 21 - Quiz

Ik vind deze film wel leuk, maar die niet.

'Die' is een
A
betr.vnw
B
aanw.vnw
C
vrag.vnw
D
onbep.vnw

Slide 22 - Quiz

Ik snap wat een betrekkelijk voornaamwoord (m.i.a.) is.
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll

Ik kan een betrekkelijk voornaamwoord (m.i.a.) herkennen in een zin.
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Poll

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Jij bedenkt je vast nog wel.

'Je' is een
A
pers.vnw
B
bez.vnw
C
wederkerend vnw
D
wederkerig vnw

Slide 30 - Quiz

Jij bedenkt je vast nog wel.

'Bedenken' is
A
verplicht wederkerend.
B
toevallig wederkerend.

Slide 31 - Quiz

Hij amuseert ons met zijn grapjes.

'Ons' is een
A
pers.vnw
B
bez.vnw
C
wederkerend vnw
D
wederkerig vnw

Slide 32 - Quiz

Hij amuseert ons met zijn grapjes.

'Amuseert' is
A
verplicht wederkerend.
B
toevallig wederkerend.

Slide 33 - Quiz

Hij amuseert zich met zijn grapjes.

'Zich' is
A
pers.vnw
B
bez.vnw
C
wederkerend vnw
D
wederkerig vnw

Slide 34 - Quiz

We moeten elkaar maar vermaken.

'Elkaar' is
A
pers.vnw
B
bez.vnw
C
wederkerend vnw
D
wederkerig vnw

Slide 35 - Quiz

Schaam je* je niet voor de leugens die je verteld hebt.
A
pers.vnw
B
bez.vnw
C
wederkerend vnw
D
wederkerig vnw

Slide 36 - Quiz

Welke zin is juist?
A
Ik irriteer me aan zijn gedrag.
B
Ik erger me aan zijn gedrag.

Slide 37 - Quiz

Ik weet het onderscheid tussen wederkerige en wederkerende voornaamwoorden.
😒🙁😐🙂😃

Slide 38 - Poll

Ik wederkerende voornaamwoorden herkennen in een zin.
😒🙁😐🙂😃

Slide 39 - Poll

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide

Welkom, je kunt je jas daar ophangen.

'Welkom' is een
A
tw
B
zn
C
bw
D
ik weet het niet

Slide 42 - Quiz

Ik heet je welkom in ons nieuwe huis.

'Welkom' is een
A
tw
B
zn
C
bw
D
ik weet het niet

Slide 43 - Quiz

We gaan naar Frankrijk op vakantie, toch?

'Toch' is een
A
tw
B
zn
C
bw
D
ik weet het niet

Slide 44 - Quiz

TUSSENWERPSEL
ANDERS
Oeps, dat ging verkeerd.
Het piepen van de hond was vervelend.
, dat is niet oké!
Hé, dat is niet oké!
Brrr, het is nog steeds koud buiten.
Hallo, wij zijn de nieuwe buurtjes.
Een pardon was wel op z'n plaats geweest.
Onze kat kan zo lief miauwen.

Slide 45 - Drag question

Ik weet wat een tussenwerpsel is.
😒🙁😐🙂😃

Slide 46 - Poll

Ik kan een tussenwerpsel herkennen in een zin.
😒🙁😐🙂😃

Slide 47 - Poll