Woche 46 3H 3V 2425

Woche 46 P1 3V
Hausaufgabenkontrolle (5 Min.)
Grammatik: herhaling naamval klas 2. (20 Min.)
Wortschatz Kap. 2: Aussprache (10 Min.)
PW Kap. 1 Lesetext besprechen (15 Min.)


1 / 10
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 10 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Woche 46 P1 3V
Hausaufgabenkontrolle (5 Min.)
Grammatik: herhaling naamval klas 2. (20 Min.)
Wortschatz Kap. 2: Aussprache (10 Min.)
PW Kap. 1 Lesetext besprechen (15 Min.)


Slide 1 - Slide

Stundenziele
- Je kan de onderstaande drie vragen beantwoorden:
Wat zijn naamvallen?
Bestaan naamvallen in het Nederlands?
Wat hebben we vorig jaar geleerd over de naamvallen? 
- Je kan woorden NL-D van Kap. 3 correct uitspreken. 
- Je begrijpt na de uitleg de tekst van PW. Kap. 1.

Slide 2 - Slide

Grammatik: herhaling naamval klas 2.
Wat zijn naamvallen? 
Bestaan naamvallen in het Nederlands?
Wat hebben we vorig jaar geleerd over de naamvallen? 

Slide 3 - Slide

Wat bepalen de naamvallen?
Voorzetsels
Werkwoorden
Ontleden

14 leerlingen gaan de voorzetsels spelen (rollenspel). Ze staan aan twee kanten van het lokaal. Iemand houdt een woord voor zijn/haar borst. 
We maken samen opdr. 19 (blz. 66). 

Slide 4 - Slide

+3
aus
bei 
mit 
nach
seit 
von 
zu


+4
durch
für
ohne
um
bis
gegen
entlang

Slide 5 - Slide

de persoonlijke voornaamwoorden
tabel 10, 15, 16 achterin in je boek (groen)
+1          +3         +4
ich       mir        mich
du        dir         dich
er         ihm        ihn
sie       ihr           sie
es        ihm         es
wer     wem      wen
wir      uns         uns
ihr      euch       euch
sie     ihnen      sie
Sie     ihnen      sie

Slide 6 - Slide

Woche 46 P2 3V
Grammatik: Kap. 2 A+B, E27 (15 Min.)
Lesen: D15: gemeinsam lesen, jeder beantwortet die Fragen online. (30 Min.)

Slide 7 - Slide

Stundenziele
- Je kan het onderwerp, het meewerkend voorwerp en het lijdend voorwerp herkennen. 
- Je kan een zin ontleden. 
- Je kan het juiste persoonlijk voornaamwoord vinden. (zie dia 6)
- Je kan tekst D15 met een beetje uitleg van de docent verstaan. 

Slide 8 - Slide

Grammatik Kap. 3: Ontleden

Het persoonlijk voornaamwoord als onderwerp, meewerkend voorwerp en lijdend voorwerp.
1: Het onderwerp geeft aan wie of wat iets doet, is of ondergaat in de zin. (hij)

3: De vraag die je stelt om het meewerkend voorwerp te vinden is: aan/voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? (aan hem/ voor hem)

4:Het lijdend voorwerp van de zin doet zelf niets. Er wordt iets mee gedaan; het ondergaat iets. Om het lijdend voorwerp te vinden, stel je de vraag: wie of wat + gezegde + onderwerp? (hem)

Slide 9 - Slide

Übungen
Gemeinsam: S. 70 Aufgabe 27

Slide 10 - Slide