De naamvallen worden in het Duits niet alleen gebruikt na een voorzetsel, maar ook om aan te geven of het om
het onderwerp, meewerkend voorwerp of lijdend voorwerp in een zin gaat. Als er
geen voorzetsel in een zin staat, dan moet je
ontleden om de juiste naamval te bepalen. Bijvoorbeeld:
Ich habe dich nicht in der Schule gesehen. (ich = ow & dich = lv)
Er hat ihm ein neues Handy geschenkt. (Er = ow, ein neues Handy = lv, ihm = mwv.)