Les 3 + 4 Herhaling Consumentensurplus, elasticiteit, vraaglijn
Heb je vertrouwen in de toets?
A
Makkelijk
B
Zes is prima
C
Rond de vijf
D
Ben er bang voor
1 / 49
next
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4
This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Heb je vertrouwen in de toets?
A
Makkelijk
B
Zes is prima
C
Rond de vijf
D
Ben er bang voor
Slide 1 - Quiz
Wat was dit weekend het hoogtepunt?
A
Max
B
Rico
C
Ajax
D
Marathon of anders
Slide 2 - Quiz
Hoe was je vakantie?
😒🙁😐🙂😃
Slide 3 - Poll
Wat is het consumentensurplus bij p = € 0,40?
A
0,10
B
0,50
C
1
D
4,50
Slide 4 - Quiz
Je kunt ...(1)... voor een paar sportschoenen bepalen
door ...(2)... te verminderen met
...(3)...
de marktprijs
de betalingsbereidheid
het consumentensurplus
Slide 5 - Drag question
Ik kan het consumentensurplus berekenen.
😒🙁😐🙂😃
Slide 6 - Poll
Hoeveel is het totale consumentensurplus in Euro's?
A
6.000
B
2.000
C
12.000
D
4.000
Slide 7 - Quiz
Wat kan een reden zijn voor deze verschuiving van de vraaglijn?
A
Afname van het aantal consumenten
B
Verslechtering kwaliteit concurrerende producten
C
Toename besteedbaar inkomen
D
Toename productiviteit
Slide 8 - Quiz
Het inkomen van de vragers is gestegen.
Het aantal vragers neemt af.
De prijs van het product zelf is gedaald.
De prijs van ZARA T-shirts is gedaald.
De vraaglijn van H&M T-shirts verschuift naar links. Welke oorzaken kan dit hebben? Sleep alle mogelijke oorzaken naar dit vak.
Slide 9 - Drag question
Juist
Onjuist
Als aanbod stijgt daalt de prijs
Als de vraag stijgt dan daalt de prijs
Als de prijs stijgt komen er meer aanbieders
Slide 10 - Drag question
Verschuiving op de aanbodlijn
Verschuiving van de aanbodlijn
Verschuiving op de vraaglijn
Verschuiving van de vraaglijn
Slide 11 - Drag question
Welke kleur heeft het producentensurplus?
A
Groen
B
Blauw
C
Geel + Blauw
D
Geel
Slide 12 - Quiz
Formule voor elasticiteit (EV) =
% verandering van de gevraagde hoeveelheid van een product
% verandering van de prijs van een ander product
Slide 13 - Drag question
Een product met een prijselasticiteit van -0.5 is...
A
inelastisch
B
elastisch
C
volkomen inelastisch
D
volkomen elastisch
Slide 14 - Quiz
Slide 15 - Slide
Een product met een prijselasticiteit van 0 is...
A
inelastisch
B
elastisch
C
volkomen inelastisch
D
volkomen elastisch
Slide 16 - Quiz
Deelmarkt 1: de jongeren Oude afzet 2000 oude prijs €35 Nieuwe afzet 6000 nieuwe prijs €15 Wat is de prijselasticiteit?
A
-3.5
B
-3.6
C
-4
D
-4.2
Slide 17 - Quiz
De prijselasticiteit van de vraag naar fietsen is –0,2. Als de prijs van een fiets met 4% stijgt, zal de vraag naar fietsen:
A
0,8% stijgen
B
0,8% dalen
C
16% stijgen
D
16% dalen
Slide 18 - Quiz
Hoe zie je onderstaande gebeurtenissen terug in de grafiek: Qv = -aP + b? Die gaat over de vraag van Ilse naar spijkerbroeken van het merk EasyBlue.
De vraaglijn verschuift naar links
De vraaglijn verschuift naar rechts
De vraag neemt toe, maar de vraaglijn blijft gelijk.
De vraag neemt af, maar de vraaglijn blijft gelijk.
Ilse heeft een beter betaalde baan aangenomen en kan nu meer besteden.
Tot grote ergernis van Ilse heeft de kledingzaak spijkerbroeken EasyBlue duurder gemaakt.
JeansCenter heeft de prijs van spijkerbroek merk Cool met 20% verlaagd.
Spijkerbroeken raken uit de mode.
Slide 19 - Drag question
Door een verschuiving van de vraaglijn naar links...
A
Er gaat niets van het consumentensurplus af, er komt alléén wat bij.
B
Er komt niets bij het consumentensurplus, er gaat alléén wat van af.
C
Er komt iets bij het consumentensurplus en er gaat óók wat van af.
Slide 20 - Quiz
Het consumentensurplus is het verschil tussen...
A
de betalingsbereidheid en de marktprijs
B
de betalingsbereidheid en de evenwichtsprijs
C
de evenwichtsprijs en de marktprijs
D
de evenwichtsprijs en de laagste prijs
Slide 21 - Quiz
Alle soorten hygiënische handgel vliegen de winkel uit. De sector heeft echter de productie opgeschaald om aan de vraag te voldoen.
Corona heeft groot effect op de luchtvaart. Mensen durven niet meer te vliegen met een enorme daling van de vraag als gevolg. Door de sluiting van vele landgrenzen daalt het aanbod van vluchten.
Slide 22 - Drag question
Bij welke prijs is het consumentensurplus gelijk aan € 6,125?
A
0
B
0,10
C
0,15
D
0,20
Slide 23 - Quiz
Tekst
Het bedrag dat je maximaal voor een product wilt betalen.
Het verband tussen de prijs van een product en de gevraagde hoeveelheid ervan.
Het verschil tussen de betalingsbereidheid en de werkelijke prijs die je je moet betalen.
Omzet
Oppervlakte driehoek =
1/2 x basis x hoogte
Betalingsbereidheid
Vraaglijn
Consumentensurplus
Verkoopprijs maal de verkochte hoeveelheid
Het totale consumentensurplus
Slide 24 - Drag question
De prijselasticiteit van de vraag van een product is -0,5. Als de prijs stijgt dan.....................omzet
A
daalt
B
stijgt
C
blijf gelijk
Slide 25 - Quiz
Verschuiving OP de vraaglijn
Verschuiving VAN de vraaglijn
Prijs van tomaten stijgt
Prijs van bananen daalt
Inkomen van de consument stijgt
Bananen raken helemaal in de mode
Slide 26 - Drag question
Grafiek en marktevenwicht berekenen
Berekening evenwichtsprijs
Qv = Qa
-2p + 150 = 3p - 50
50 + 150 = 3p + 2p
200 = 5p
p = 200 : 5 = € 40,-
Berekening evenwichtshoeveelheid
Qv = -2 x 40 + 150 = 70 artikelen of
Qa = 3 x 40 - 50 = 70 artikelen
Berekening evenwichtsomzet
70 x € 40 = € 2800,-
Slide 27 - Slide
De prijselasticiteit van de vraag naar auto’s is –0,5. Om de gevraagde hoeveelheid auto’s met 10% te laten stijgen, moet de prijs met:
A
20% dalen
B
5% dalen
C
5% stijgen
D
20% stijgen
Slide 28 - Quiz
Volgens bol.com is in de eerste week van de corona-uitbraak de vraag naar badmintonrackets toegenomen met 17,9%.
Sinds de lockdown van de scholen is het aanbod van online lesmateriaal toegenomen.
Sinds de gedwongen sluiting van de horeca door de coronacrisis is het aantal restaurants dat thuis bezorgt explosief gegroeid. Dat heeft geleid tot lagere prijzen.
De vraag naar mondkapjes is sinds de corona-uitbraak enorm gestegen waardoor de prijzen stijgen en er vervolgens ook meer worden geproduceerd.
Slide 29 - Drag question
Lesdoelen
Aan het einde van deze les ken je het verschil tussen substitutie en complementaire goederen en kun je de prijselasticiteit uitrekenen en toepassen.
Slide 30 - Slide
Substitutie
Goederen die elkaar kunnen vervangen noemen we substitutiegoederen. Bijvoorbeeld een aansteker die lucifers vervangt. Inductie ipv gasstel, trein en auto, koffie en thee, etc.
Slide 31 - Slide
Complementaire goederen
Complementaire goederen zijn goederen die elkaar in het gebruik aanvullen.
Bijvoorbeeld:
koffie en koffiemelk
auto en benzine
patat en mayonaise
tandpasta en een tandenborstel
Slide 32 - Slide
Slide 33 - Slide
Prijselasticiteit
Slide 34 - Slide
Slide 35 - Slide
Prijselasticiteit:
Slide 36 - Slide
Slide 37 - Slide
Uitleg
%verandering q = (6000-2000)/2000x100=200%
%verandering p = (120-160)/160x100=-25%
200/-25=-8
Slide 38 - Slide
Slide 39 - Slide
Slide 40 - Slide
Samenvatting
Prijselasticiteit = in welke mate reageert de vraag op een verandering van de prijs.
Tussen de 0 en de -1 inelastisch -> omzet neemt toe
Lager dan -1 elastisch -> omzet neemt af
Slide 41 - Slide
Op welk punt op de vraaglijn is de gevraagde hoeveelheid het meest elastisch?
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 42 - Quiz
Lesdoelen
Aan het einde van deze les ken je het verschil tussen substitutie en complementaire goederen en kun je de prijselasticiteit uitrekenen en toepassen.
Slide 43 - Slide
In welke mate zijn de lesdoelen behaalt?
Slide 44 - Poll
Zijn er nog vragen en/of onduidelijkheden?
Slide 45 - Open question
Huiswerk
Digitaal maken module 2 hoofdstuk 1 vraag 13 t/m 24