1 Je kunt de werking van adrenaline, glucagon en insuline benoemen.
2 Je kunt de verschillen noemen tussen ingeademde lucht en uitgeademde lucht.
3 Je kunt beschrijven hoe een inademing en een uitademing tot stand komen.
4 Je kunt de delen van de nieren en urinewegen noemen met hun kenmerken en functies.
5 Je kunt uitleggen hoe regelkringen een rol spelen bij het handhaven van de homeostase bij de mens.