Toets periode 2 schrijven

Eindtoets periode 2: schrijven
In deze toets krijg je vragen over:
1. formeel en informeel
2. een kaart versturen
3. hoofletters en leestekens
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Eindtoets periode 2: schrijven
In deze toets krijg je vragen over:
1. formeel en informeel
2. een kaart versturen
3. hoofletters en leestekens

Slide 1 - Slide

Deel 1
Er volgen nu vragen over formeel en informeel

Slide 2 - Slide

Formeel betekent
A
Niet officieel
B
Officieel

Slide 3 - Quiz

Een brief naar de koning
A
Formeel
B
Informeel

Slide 4 - Quiz

Een appje naar een vriend
A
Formeel
B
Informeel

Slide 5 - Quiz

Een sollicitatiebrief
A
Formeel
B
Informeel

Slide 6 - Quiz

Een mail naar mijn mentor
A
Formeel
B
Informeel

Slide 7 - Quiz

Een uitnodiging voor een feestje
A
Formeel
B
Informeel

Slide 8 - Quiz

Welke begroeting is formeel?
A
Hoi
B
Hallo
C
Goedemorgen
D
Beste

Slide 9 - Quiz

Welke afsluiting van een brief is informeel?
A
Hoogachtend
B
Groetjes
C
Met vriendelijke groet
D
Hartelijke groeten

Slide 10 - Quiz

Welke start van een brief is informeel?
A
Beste
B
Geachte
C
Lieve
D
Goedendag

Slide 11 - Quiz

Welke afsluiting van een brief is formeel?
A
Hoogachtend
B
Groetjes
C
Liefs

Slide 12 - Quiz

In een formele brief spreek je de persoon aan met...
A
jij
B
u

Slide 13 - Quiz

Deel 2
De volgende vragen gaan over het schrijven van een kaart of brief

Slide 14 - Slide

1
2
3
4
5
Bij de geadresseerde bezorgd
Je schrijft de envelop
Je schrijft de kaart
De kaart in de brievenbus
Bij het postsorteercentrum

Slide 15 - Drag question

Achterstraat 3
Nijkerk
8072 CJ
Mevr. L. Steendam

Slide 16 - Drag question

Wat betekent: 3816 AJ
A
Het adres
B
De postcode
C
De woonplaats
D
De straatnaam

Slide 17 - Quiz

Wat betekent op een envelop: Mevrouw van de Kolk?
A
Het adres
B
De postcode
C
De geadresseerde
D
De woonplaats

Slide 18 - Quiz

Oranjelaan 10 op een envelop betekent:
A
De postcode
B
Het adres
C
De straatnaam
D
De geadresseerde

Slide 19 - Quiz

Deel 3
Het laatste deel gaat over hoofdletters en leestekens

Slide 20 - Slide

Namen schrijf je met een...
A
kleine letter
B
hoofdletter

Slide 21 - Quiz

Tussen een opsomming plaats je een...
A
komma
B
punt
C
vraagteken
D
uitroepteken

Slide 22 - Quiz

Schrijf de zin goed. Let op hoofdletters en leestekens en spelling:

de televisie staat aan

Slide 23 - Open question

Schrijf de zin goed. Let op hoofdletters en leestekens en spelling:

kookt je oma ook zo lekker

Slide 24 - Open question

Schrijf de zin goed. Let op hoofdletters en leestekens en spelling:

vanavond eten we patat spinazie en kip

Slide 25 - Open question

Schrijf de zin goed. Let op hoofdletters en leestekens en spelling:

ga je mee naar het zwembad

Slide 26 - Open question

Schrijf de zin goed. Let op hoofdletters en leestekens en spelling:

ik woon in nederland

Slide 27 - Open question