Week 6 Nederlands 1HM ZD

Nederlands 1HM week 6
1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Nederlands 1HM week 6

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Nieuwe week & nieuwe taak

Slide 3 - Slide

Week 6  - 8 februari t/m
12 februari 2021

Weektaak af: dinsdag 16 februari, zie magister!!!
  • We gaan deze week door met het bijvoeglijk naamwoord, het voorzetsel en verwijswoorden.
  • Aan het eind van deze weektaak staan de antwoorden van weektaak 5.
  • Zorg voor een nieuw leesboek! Op de ELO in de map gedeelde documenten staan e-books. 
  • So grammatica woensdag 17 februari via lessonUp
  • So over je boek: 4 maart 2021

Slide 4 - Slide

Toetsen periode 2
  • Proefwerk lezen hoofdstuk 3 en 4: 3x
  • Grammatica en zinsdelen H. 1 t/m H. 6: 1x
  • Schrijven H. 3 en H. 4: 2x
  • Boekentoets: totaalcijfer hele schooljaar: 1 x

Slide 5 - Slide

Wat moet je leren voor je so grammatica?
Bladzijde 28: werkwoorden
Bladzijde 30: persoonsvorm en zinsdelen
Bladzijde 34: onderwerp
Bladzijde 56: zelfstandig naamwoord en lidwoord
Bladzijde 80: werkwoordelijk gezegde
Bladzijde 106: lijdend voorwerp
Bladzijde 132:bijvoeglijk naamwoord
Bladzijde 158:voorzetsel en vast voorzetsel bij werkwoord



Slide 6 - Slide

Kies een boek voor je opdracht!

Slide 7 - Slide

Lees nu 10 minuten in je leesboek of stripboek. Dat doe je natuurlijk elke dag !

Slide 8 - Slide

Nakijken huiswerk
Controleer je weektaak. 

De antwoorden van weektaak 5 staan aan het eind van de les.


Slide 9 - Slide

Leerdoelen
Deze week leer je:
  • hoe je bijvoeglijke naamwoorden kunt herkennen.
  • Leer je voorzetsels herkennen en gebruiken

Slide 10 - Slide

Herhaling vorige les
Vorige week hebben we  geoefend met het vinden van het lijdend voorwerp in een zin. 

Slide 11 - Slide

Uitleg theorie
Op de volgende dia volgt uitleg over je leerdoelen voor deze week.

Slide 12 - Slide

Voorzetsels  (p. 158)
Voorzetsels (vz) zijn woorden die een plaats, tijd of reden/oorzaak aangeven. 

Er zijn veel verschillende voorzetsels, zoals achter, bij, door, gedurende, in, naar, onder, om, op, tijdens, van, vanwege, voor, wegens.

Je gebruikt voorzetsels niet los, maar altijd in combinatie met een ander woord.

Slide 13 - Slide

Voorzetsels (p. 158)
• Je kunt een voorzetsel voor een lidwoord + zelfstandig naamwoord zetten:

naast de stoel, voor de vakantie, door de sneeuw.



• Een voorzetsel staat meestal aan het begin van een zinsdeel:

– Yolanda / gaat / naar de sportschool.

– Mohammed / valt / van de trampoline.

Slide 14 - Slide

Voorzetsels (p. 158)
Let op bij zinnen met een scheidbaar werkwoord: het woordje dat ergens achter in de zin staat, hoort bij het werkwoord. 

In de zin De trainer legt de wedstrijdopstelling uit hoort uit bij het werkwoord uitleggen. In deze zin is uit dus géén voorzetsel, maar een deel van het werkwoord.


Er zijn ook werkwoorden met een vast voorzetsel. Deze voorzetsels kan je niet vervangen, zoals in houden van en besteden aan.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Slide 17 - Slide

Maken
Maken
Voorzetsels: maken opdracht 1 t/m 6 p. 158/159












 

Slide 18 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord  (p. 132)
Een bijvoeglijk naamwoord (bn) vertelt iets over een zelfstandig naamwoord. Je zegt bijvoorbeeld: Wat een leuke fiets! Het bijvoeglijk naamwoord leuke vertelt iets over het zelfstandig naamwoord fiets.

Slide 19 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord (p. 132)
Zo vind je een bijvoeglijk naamwoord

Een bijvoeglijk naamwoord staat meestal vóór het zelfstandig naamwoord: een mooie film (zn); nieuwe, grote huizen (zn).
Soms staat het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord: De film (zn) is mooi. De huizen (zn) zijn nieuw en groot.
Een bijvoeglijk naamwoord heeft vaak een korte vorm (zonder -e) en een lange vorm (met een -e): zwak → zwakke; mooi → mooie.
Bij de meeste bijvoeglijke naamwoorden kun je de ‘trappen van vergelijking’ gebruiken: gaaf – gaver – gaafst.

Slide 20 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord (p. 132)
Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord zegt van welk materiaal iets gemaakt is: een zilveren oorbel, een plastic emmer.

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

Slide 23 - Slide

Maken
Maken
Bijvoeglijk naamwoord: maken opdracht 1 t/m 6 p. 132/133












 

Slide 24 - Slide

Evaluatie
Wat was het lesdoel en heb je voor jezelf het gevoel dat je lesdoel is behaald?

Weet je...
  • je wat een voorzetsel is en hoe je een voorzetsel kunt vinden in een zin?
  • je wat een (stoffelijk) bijvoeglijk naamwoord is?

Slide 25 - Slide

Inleveren huiswerk
Maak een foto van je huiswerk en lever in via LessonUp, uiterlijk 16 februari

Eerder mag altijd!

Slide 26 - Slide

Inleveren huiswerk

Slide 27 - Open question

Inleveren huiswerk

Slide 28 - Open question

Inleveren huiswerk

Slide 29 - Open question

Inleveren huiswerk

Slide 30 - Open question

Nakijken

Slide 31 - Slide

Nakijken weektaak 5
Maken
Lijdend voorwerp: maken opdracht 1 t/m 6 p. 80 en 81













 

Slide 32 - Slide

Lijdend voorwerp bladzijde 106
Opdracht 1
1 pv = hebben
ow = wij
wg = hebben gekregen
Wat hebben wij gekregen? een groot groentepakket = lv
2 pv = hebben
ow = we
wg = hebben gevonden
Wat hebben we gevonden? nieuwe skates = lv
3 pv = houdt
ow = een hogedrukgebied
wg = houdt
Wat houdt een hogedrukgebied op afstand? storingen = lv

Slide 33 - Slide

Lijdend voorwerp bladzijde 106
4 pv = ga
ow = ik
wg = ga opzoeken
Wie ga ik opzoeken? vrienden van de basisschool = lv
5 pv = kun
ow = je
wg = kun bekijken
Wat kun je bekijken? bijzondere schepen = lv
6 pv = vieren
ow = de grootouders van Max
wg = vieren
Wat vieren de grootouders van Max? hun 50-jarig huwelijksfeest = lv

Slide 34 - Slide

Lijdend voorwerp bladzijde 107
Opdracht 2
1 ow = mijn vader
wg = koopt
lv = croissantjes
2 ow = we
wg = zitten
lv = x
3 ow = archeologen
wg = hebben gevonden
lv = het graf van Nefertiti

Slide 35 - Slide

Lijdend voorwerp bladzijde 107
4 ow = Herma
wg = heeft gewijzigd
lv = haar profielfoto
5 ow = de jachthaven Het Zwanengat
wg = organiseert
lv = een grote receptie
6 ow = de backpacker
wg = heeft verlaten
lv = de Engelse kerk


Slide 36 - Slide

Lijdend voorwerp bladzijde 107
Opdracht 3
1 De nieuwe trainer van ADO / besprak / de tactiek /met de aanvoerder van het team.
2 Tijdens het telefoongesprek / vertelde / hij / Loes / de waarheid.
3 Leerlingen op middelbare scholen / drinken / steeds vaker / energiedrankjes.
4 Iedereen / kan / zijn richtingsgevoel / op korte termijn / trainen.
5 Maikel / heeft / op zijn vijftiende / impulsief / zijn roepnaam / veranderd.
6 Een kleurboek voor volwassenen / vinden / de meeste mensen / wel leuk.

Slide 37 - Slide

Lijdend voorwerp bladzijde 107
Opdracht 4
1 je = ow
en leuk weetje = lv
2 jij = ow
op mij = ander zinsdeel
3 Cor = ow
een extra afdruk van die leuke vakantiefoto’s = lv
4 op zijn nieuwe keyboard = ander zinsdeel
zijn favoriete muziek = lv
5 onze nieuwe tuintafel = ow
30 kilo = ander zinsdeel
6 Maya = ow
50 kilometer = ander zinsdeel

Slide 38 - Slide

Lijdend voorwerp bladzijde 107
Opdracht 5
Eigen antwoord. Bijvoorbeeld:
1 Mijn moeder / koopt / een modetijdschrift.
2 Ik / wil / de rest / morgen / afmaken.
3 Moet/ Marianne / de keuken / schoonmaken?
4 De vrienden / gaan / morgen / hamburgers / bij MacDonald’s / eten.
5 Vanavond/ eet/ Dirk/ lasagne.
6 Heeft/ hij/ altijd/ de waarheid/ verteld/ aan zijn Franse vader?








Slide 39 - Slide

Weektaak 6 afgerond

Slide 40 - Slide