Ik herhaal begrippen die horen bij het leesdossier.
Ik controleer het leesdossier op inhoud en vul het aan waar nodig.
Ik oefen met een kijk- en luistertoets.
Slide 2 - Slide
Belangrijke data
17 maart: leesdossier inleveren in Classroom (uiterlijk 17 uur)
29 maart: kijk- en luistertoets (KLT) voor een cijfer
Slide 3 - Slide
Tekstbegrip in KLT
Langer stuk kijken.
Je mag tijdens het kijken aantekeningen maken voor het beantwoorden van de vragen.
Denk aan de tijd (rechts bovenin)!
Je kan niet terug of filmpje nogmaals bekijken.
Slide 4 - Slide
Fictie in KLT
Geen aantekeningen tijdens het kijken.
Kort filmpje met een aantal vragen erna.
Denk aan de tijd.
Je kan niet terug of een een filmpje nogmaals bekijken.
Slide 5 - Slide
Personages in leesdossier
Hoofdpersoon: personage dat een grote verandering doormaakt, degene om wie het verhaal draait.
Tegenspeler: belangrijkste persoon voor de hoofdpersoon en zijn verhaal. Kan ook een eigenschap van de hoofdpersoon zijn. Door tegenspeler komt hoofdpersoon in beweging. Leg je keuze voor tegenspeler uit.
Bijpersonen: noem een aantal belangrijke personages voor het verhaal / hoofdpersoon.
Slide 6 - Slide
Titelverklaring
Waar verwijst de titel naar?
Meestal twee verklaringen: letterlijk en figuurlijk
Slide 7 - Slide
Verteller
Alwetende verteller: staat buiten het verhaal en weet van iedereen de gedachtes en handelingen, geeft omschrijvingen van alles wat er gebeurt.
Personale verteller(hij/zij/jij/wij): verteller binnen het verhaal waarbij je de gedachtes van 1 persoon leest.
Ik-verteller:binnen het verhaal, alles vanuit 1 persoon, de ik-verteller.
Slide 8 - Slide
Extra informatie bij verteller
Verteller is niet de schrijver van het verhaal, het is door wiens bril je het verhaal leest.
Vaak is de alwetende verteller afgewisseld met de personale verteller.
Gesprekken tussen mensen moet je niet bekijken voor het bepalen van het perspectief.
Slide 9 - Slide
Verhaallijn
Belangrijkste gebeurtenissen vertellen die de hoofdpersoon en de tegenspeler meemaken.
Samenvatting in enkele zinnen met de kern van het verhaal.
Geef aan of het een fabel is of een sujet met uitleg en voorbeelden.
Slide 10 - Slide
Fabel en sujet
Flashback: je gaat terug in de tijd om informatie te krijgen over eerdere gebeurtenissen die belangrijk zijn voor het personage of het verhaal.
Flashforward: je krijgt informatie over de toekomst in het verhaal om je als lezer extra informatie te geven die de personages nog niet weten of om je nieuwsgierig te maken.
Fabel: verhaal wordt in logische tijdsvolgorde vertelt zonder flashbacks of flashforwards.
Sujet: tijd verandert vaak in het verhaal, niet in de logische volgorde van tijd verteld. Er zijn flashbacks en/of flashforwards in het verhaal.
Slide 11 - Slide
Tijd in een verhaal
In welke tijd speelt het zich af?
Let op: data, voorwerpen, manier van communiceren, gebeurtenissen in de geschiedenis, beroemde mensen die worden genoemd.
Doet de schrijver iets bijzonders met de tijd in het verhaal? Bijvoorbeeld 2 verhalen door elkaar op 2 verschillende momenten.
Slide 12 - Slide
Ruimte in een verhaal
Kan een stad, plaats of ruimte zijn.
Eén of meerdere plekken die belangrijk zijn voor het verhaal.
Kijk naar de plekken of ruimtes waar de hoofdpersoon veel meemaakt in het verhaal.
Slide 13 - Slide
Patronen
Gebeurtenissen / gedachtes / dromen / voorwerpen die telkens terugkomen.
Terugkerende onderwerpen (thema's) die worden besproken in het boek, maar die niet centraal staan in het verhaal.
Geef aantal voorbeelden + uitleg in leesdossier.
Slide 14 - Slide
Hoofdmotief
Belangrijkste onderwerp (patroon) in het verhaal. Leg uit waarom jij dat vindt.
Gebruik de ontdekte patronen in het verhaal om tot het hoofdmotief te komen.
Patronen ondersteunen het hoofdmotief.
Slide 15 - Slide
Inhoud leesdossier controleren
Voorblad met 2 boeken
Titel en auteur
Titelverklaring(en): 1 of 2 verklaringen (letterlijk / figuurlijk)