1e en 3e naamval

  3e naamval
Kapitel 9
1 / 19
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

  3e naamval
Kapitel 9

Slide 1 - Slide

Begrippen
1e naamval = onderwerp van de zin = Nomintiv --> Wie/Wat+PV
3e naamval =meewerkend voorwerp van de zin =Dativ --> Aan/Voor wie/wat +PV+Ond.+Lv
der-Gruppe:
bepaalde lidwoorden + aanwijzend voornaamwoorden
ein-Gruppe: een, geen en bezittelijke voornaamwoorden
voorzetsels: signaalwoorden daarna +3e

Slide 2 - Slide

Naamvallen: Wie wat waar en waarom?
Naamvallen zijn niks anders dan zinsdelen: 1e nv=onderwerp, 4e nv= lijdendvoorwerp, 3e nv=mewerkend voorwerp
In het Duits hebben voorzetsels een voordeel: Na mit,nach,bei, seit, von, zu, aus, außer, entgegen en gegenüber moet je de 3e nv gebruiken

Slide 3 - Slide

Bestaat dat ook in het Nederlands?
Ja!

Slide 4 - Slide

Waar? (persoonlijke vnw)
In het Nederlands heb je bij persoonlijkevoornaamwoorden een onderwerps- en een lijdende vorm. De onderwerpsvorm wordt gebruikt als het pvnw. het onderwerp is. De lijdende vorm wordt gebruikt waaneer het het lijdend voorwerp of het meewerkendvoorwerp van de zin is.

Slide 5 - Slide

Voorbeeld (ond., lv.)
Ik hou van hem . NIET: Ik hou van hij.
Ik geef aan hem een cadeau. NIET Ik geef aan hij een cadeau
DUITS
Ich liebe ihn. NIET: Ich liebe er.
Ich gebe ihm ein Geschenk. Niet: Ich gebe er ein Geschenk.

Slide 6 - Slide

Maar? Wat is dan het probleem?
Anders dan in het Nederlands hebben de lijdendevormen in de deerde of vierde naamal (vaak) verschillende vormen
hij -->hem--> hem
er --> ihn (4e)-->ihm (3e)
en ook andere woordsoorten krijgen andere vormen. --> die Frau (1e of 4e) maar der Frau (3e nv)

Slide 7 - Slide

deze woorden kun je in 3 groepen onderverdelen

1. persoonlijke voornaamwoorden

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Bekijk nu eerst de volgende uitleggen

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Nu jij

Slide 13 - Slide

Meewerkend vw
Lijdend vw
Onderwerp
1e naamval
3e naamval
4e naamval

Slide 14 - Drag question

Bij de volgende opdracht zijn eerste, derde en vierde naamval door elkaar

Slide 15 - Slide

Meine Mutter geht mit ______(haar)
A
sie
B
Sie
C
ihr
D
ihm

Slide 16 - Quiz

Durch _____(hem) haben wir verloren
A
er
B
Sie
C
ihn
D
ihm

Slide 17 - Quiz

Ist das Buch von ______(jullie)
A
euch
B
ihm
C
sie
D
ihr

Slide 18 - Quiz

______(Ik) gehe zu _______(jou)
A
Mir ….du
B
Ich… dir
C
Ich…..dich
D
Du.... mich

Slide 19 - Quiz