Nederlands oefenen

Nederlands oefenen
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Nederlands oefenen

Slide 1 - Slide

simon en ik zijn gisteren naar de efteling geweest.

Welke woorden moeten een hoofdletter?
A
Gisteren
B
Simon
C
Efteling
D
Ik

Slide 2 - Quiz

Voeg hoofdletters en leestekens toe

Ik heb voor mijn verjaardag een bal kleurboek en een trui gekregen.

Slide 3 - Open question

Wat is de persoonsvorm?

Hij vindt haar nogal eigenwijs.
A
Hij
B
Eigenwijs
C
Haar
D
Vindt

Slide 4 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Zij staat op de voorpagina van de krant.
A
Zij
B
Krant
C
Voorpagina
D
Staat

Slide 5 - Quiz

Leg uit hoe je de persoonsvorm in een zin kunt vinden.

Slide 6 - Open question

Waar staan de hoofdletters en leestekens goed?
A
In Frankrijk staat in Parijs de Eiffeltoren.
B
In Frankrijk staat in Parijs de eiffeltoren.
C
In Frankrijk staat in parijs de eiffeltoren.

Slide 7 - Quiz

Welke trucje gebruik je bij de persoonsvorm verleden tijd zwakke werkwoorden?
A
't ex-fokschaap
B
het werkwoord langer maken
C
lopen
D
Schrijven zoals je het hoort

Slide 8 - Quiz

is het een sterk of zwak werkwoord?

eten
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 9 - Quiz

Is het een sterk of zwak werkwoord?

Werken
A
Sterk
B
Zwak

Slide 10 - Quiz

Is het een sterk of zwak werkwoord?

Zoeken
A
sterk
B
zwak

Slide 11 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
De persoonsvorm
B
is
C
altijd
D
een werkwoord

Slide 12 - Quiz


Hoofdletters en leestekens: juist of onjuist?
Dat heb je echt geweldig gedaan!
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quiz


Hoofdletters en leestekens: juist of onjuist?
Het amsterdamse waterlooplein ligt in het centrum.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quiz

Ik luister... gisteren de hele dag naar muziek.
welke is juist?
A
de
B
te
C
den
D
ten

Slide 15 - Quiz

Een persoonsvorm eindigt soms op -dt in de verleden tijd.
A
juist
B
onjuist

Slide 16 - Quiz

Mijn ouders........(besluiten) woensdag eten te bestellen.
welke is juist?
A
besluitte
B
beslotten
C
besluide
D
besloten

Slide 17 - Quiz

Hieronder staan 3 voegwoorden.
Wat is geen voegwoord.
A
maar
B
want
C
en
D
denken

Slide 18 - Quiz

Vul het juiste voegwoord in.

Ik ga winkelen,.... ik heb nieuwe broeken nodig.
A
maar
B
doordat
C
want
D
dus

Slide 19 - Quiz

Vul het juiste voegwoord in.

Mijn oma is jarig,...... we gaan op visite.
A
maar
B
dus
C
want
D
terwijl

Slide 20 - Quiz

Ik ga een voldoende halen voor mijn toets.
A
ja
B
nee
C
misschien
D
ik ga mijn best doen!

Slide 21 - Quiz