This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.
De stam van een werkwoord vind je door van het hele werkwoord -en af te halen; wat je overhoudt, is de stam.
Bijvoorbeeld:
worden - en = word
leiden - en = leid
houden -en = houd
Soms ziet de stam van het werkwoord er gek uit
Kijk maar:
geloven - en = gelov
reizen - en = reiz
lopen - en = lop
Daar zijn 5 regels voor. We leren er 4:
Je gebruikt de spellingregel stam + t als het onderwerp in
de tegenwoordige tijd (NU) in het enkelvoud staat. Het gaat dan om iets of iemand anders: jij /je, u, hij, zij/ze, het.
groeien - groei - groeit
blaffen - blaf - blaft
houden - houd - houdt
fluiten - fluit - fluit