Les 1.3.1 Rekenen aan gehaltes

Les 1.3.1 Rekenen aan gehaltes
1 / 35
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 35 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Les 1.3.1 Rekenen aan gehaltes

Slide 1 - Slide

Planning
  • Nakijken opgave 6 t/m 9 (blz 29 en 30)
  • 1.3 Rekenen aan gehaltes

Slide 2 - Slide

6a
  • m = 1,2 g Cl2
  • n = ? mol Cl
  • M = 2 × 35,45 = 70,90 g/mol Cl2
Uitwerking 
  • n = 𝑚 : 𝑀
  • n = 1,2 : 70,90 = 1,7∙10−2 mol Cl2
  • Elk Cl2-molecuul bestaat uit twee chlooratomen, dus:
  • n(Cl) = 2 × 1,7∙10−2 mol = 3,4∙10−2 mol 

Slide 3 - Slide

6b
  • m = 1,2 g HCl
  • n = ? mol Cl
  • M = 36,461 g/mol HCl (Binas tabel 98)
uitwerking
  • n = 𝑚 : 𝑀
  • n = 1,2 : 36,461 = 3,3∙10−2 mol HCl
  • In elk molecuul HCl bevindt zich één chlooratoom, dus:
  • n = 3,3∙10−2 mol Cl

Slide 4 - Slide

6c
  • m = 1,2 g CCl4
  • n = ? mol Cl
  • M = 12,01 + 4 × 35,45 = 153,81 g/mol CCl4
Uitwerking 
  • n = 𝑚 : 𝑀
  • n =1,2 : 153,81 = 7,8∙10−3 mol CCl4
  • In elk molecuul CCl4 bevinden zich vier chlooratomen, dus:
  • n = 4 × 7,8∙10−3 = 3,1∙10−2 mol Cl

Slide 5 - Slide

7a

Slide 6 - Slide

7b

Slide 7 - Slide

7c

Slide 8 - Slide

7d

Slide 9 - Slide

8a

Slide 10 - Slide

8b

Slide 11 - Slide

9

Slide 12 - Slide

1.3 Rekenen aan gehaltes
  • 1.3.1 Je kunt berekeningen uitvoeren aan gehaltes: massa%, volume%, massa-ppm, massa-ppb en concentratie.
  • 1.3.2 Je kunt uitleggen wat bedoeld wordt met de significantie van meetwaarden en uitkomsten van berekeningen weergeven in het juiste aantal significante cijfers.

Slide 13 - Slide

Nauwkeurigheid van meetwaarden

Slide 14 - Slide

Nauwkeurigheid van meetwaarden
  • Bij een experiment worden metingen verricht, zoals het meten van volume en massa om de dichtheid van een vloeistof te bepalen.
  • De nauwkeurigheid van een meetwaarde (bijvoorbeeld dichtheid) hangt af van de gebruikte meetapparatuur.
  • Hoe nauwkeuriger het meetinstrument, hoe nauwkeuriger de meetresultaten.

Slide 15 - Slide

Nauwkeurigheid van meetwaarden
  • Nauwkeurigheid wordt weergegeven met een aantal significante cijfers, ook wel betekenisvolle cijfers genoemd.
  • Significante cijfers worden bepaald door te tellen vanaf het eerste cijfer anders dan 0, waarbij nullen aan het einde meetellen.
  • Voorbeeld: de gemeten afstand 0,002 30 m heeft drie significante cijfers.

Slide 16 - Slide

Nauwkeurigheid van meetwaarden
  • Het gebruikte meetinstrument bepaalt het aantal significante cijfers:
  • Bekerglas (50 mL) → 2 significante cijfers
  • Maatcilinder (50,0 mL) → 3 significante cijfers
  • Maatkolf/volpipet (50,00 mL) → 4 significante cijfers
  • Telwaarden, zoals het atoomnummer, zijn altijd gehele getallen en hebben geen invloed op het aantal significante cijfers.

Slide 17 - Slide

Wetenschappelijke notatie
  • Bij wetenschappelijke notatie schrijf je het getal met één cijfer voor de komma, aangevuld met een tiende macht.
  • Voorbeelden:
  • 0,002 30 m wordt geschreven als 2,30∙10⁻³ m.
  • 40,8 wordt geschreven als 4,08∙10¹.
  • 0,0054 wordt geschreven als 5,4∙10⁻³.
  • Avogadro: 6,02∙10²³

Slide 18 - Slide

Wetenschappelijke notatie
scientific mode in rekenmachine? 

Slide 19 - Slide

Rekenen met significante cijfers
  • Bij berekeningen worden verschillende meetwaarden gebruikt, die niet allemaal hetzelfde aantal significante cijfers hoeven te hebben.
  • Het eindantwoord moet altijd zo nauwkeurig zijn als de meetwaarde met het minst aantal significante cijfers.
  • 3 vuistregels (zie volgende slides)

Slide 20 - Slide

Rekenen met significante cijfers
Vuistregel 1: optellen en aftrekken
  • Rond het eindantwoord af op het aantal decimalen van de meetwaarde met de minste decimalen.
  • Gebruik bij wetenschappelijke notatie dezelfde macht van 10.
Voorbeeld:
  • 1,003 m + 0,5 m = 1,503 m wordt 1,5 m.
  • 5,02∙10⁷ g + 1,6∙10² g = 5,02∙10⁷ g + 0,000 016∙10⁷ g = 5,020 016∙10⁷ g wordt 5,02∙10⁷ g.

Slide 21 - Slide

Rekenen met significante cijfers
Vuistregel 2: delen en vermenigvuldigen:
  • Rond het eindantwoord af op het aantal significante cijfers van de meetwaarde met het minste aantal significante cijfers.
Voorbeeld:
  • 3,34 m × 5,026 m = 16,786 84 m² wordt 16,8 m².

Slide 22 - Slide

Rekenen met significante cijfers
Vuistregel 3: combinatie van bewerkingen:
  • Eerst regel 1 (optellen/aftrekken) toepassen, daarna regel 2 (delen/vermenigvuldigen).
Voorbeeld:
  • (1,003 s + 0,5 s) × 3,33 m s⁻¹ = 1,503 × 3,33 = 5,004 99 m 
  • wordt 5,0 m, omdat 1,5 slechts 2 significante cijfers heeft.

Slide 23 - Slide

Rekenen met significante cijfers
Let op!
  • Zet je rekenmachine op de wetenschappelijke stand (scientific mode).
  • De rekenmachine houdt geen rekening met significante cijfers; afronden moet je zelf doen.
  • Rond nooit een tussenuitkomst af, maar laat deze in de rekenmachine staan. Schrijf minimaal twee extra significante cijfers op als je een tussenantwoord noteert.
  • Rond alleen het eindantwoord af op het juiste aantal significante cijfers.

Slide 24 - Slide

Voorbeeldopdracht 1
  • In een maatcilinder wordt 10,0 mL spiritus afgemeten. Daaraan wordt met behulp van een verdeelpipet 4,55 mL spiritus toegevoegd.
  • Bereken het totaalvolume in mL.

  • Antwoord:
  • V(totaal) = 10,0 + 4,55 = 14,55 mL
  • V(totaal) = 14,6 mL (één decimaal)

Slide 25 - Slide

Voorbeeldopdracht 2
Het volume van een bepaalde hoeveelheid spiritus is 50,00 mL. De massa van die hoeveelheid spiritus is 42,5 g. Bereken de dichtheid in g/mL.
  • Antwoord:
  • V = 50,00 mL
  • m = 42,5 g

  • ρ = m : V
  • ρ = 42.5 : 50,0 = 0,8500 g/mL
  • ρ = 0,850 g/mL (drie significante cijfers)




Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Maken: opdracht 2 t/m 5 (blz. 34)

Slide 28 - Slide

1
  • a) 3
  • b) 3
  • c) 1
  • d) 4
  • e) 5

Slide 29 - Slide

2
  • (237,15 + 238,03 + 237,65 + 237,88 + 238,10 + 237,91) : 6 = 237,79 K
  • Het antwoord mag worden gegeven in vijf significante cijfers, omdat alle meetwaarden in vijf significante cijfers zijn gegeven en het getal 6 een telwaarde is.

Slide 30 - Slide

3
  • a) 0,029 016 mol = 2,90∙10−2 mol
  • b) 482,5 mL = 482,5 cm3 = 482,5∙10−6 m3, V = 4,8∙10−4 m3
  • c) 5,4045 g = 5,4045∙10−3 kg, m = 5∙10−3 kg
  • d) 0,016 652 8 mol = 2∙10−2 mol

Slide 31 - Slide

4
  • a) V = 10 + 6,3 = 16,3 dm3, V = 16 dm3

  • b) m = n ∙ M
  • m = 0,06 × 202 = 12,12 g
  • m = 1∙101 g

  • c) n = 1000 − 0,47 = 999,53, n = 1000 mol

Slide 32 - Slide

4d
  • m = n ∙ M, dus M = 𝑚 : 𝑛
  • M = 0,023 11 : 0,000 142 1 = 1,626∙102 g/mol.

Slide 33 - Slide

4e
  •  m(goud) = 900 kg = 0,0900∙104 kg
  • m(zilver) = 1,2∙10 kg
  • m(legering) = ? kg
  • Uitwerking 
  • m(legering) = m(goud) + m(zilver)
  • m(legering) = 0,0900∙104 + 1,2∙104 = 1,29∙104 kg
  • m(legering) = 1,3∙104 kg

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide