Werkwoordspelling les 2 2021-2022

1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Vorige week
D of T?

Slide 2 - Slide

De juf verbaasd zich over de leerlingen
A
Dit is goed
B
Dit is fout

Slide 3 - Quiz

Tegenwoordige tijd:
stam (ik-vorm) bij IK en bij JIJ achter het werkwoord
stam (ik-vorm) + t bij JIJ voor het werkwoord, en 3e pers. enkelvoud
Voorbeeld: ik vlieg, vlieg jij? Jij vliegt, hij vliegt.

Dit doe je meestal vanzelf goed! Het gaat mis bij woorden met een D in de stam: vinden, worden, stranden, binden...

Slide 4 - Slide

D of T?
Vervang het werkwoord dan gewoon door LOPEN

Slide 5 - Slide

Wat (bedoelen) de juf nu met deze oefening?
A
bedoeld
B
bedoelt

Slide 6 - Quiz

De verschikkelijke stank (verspreiden) zich door de school.
A
verspreid
B
verspreidt
C
verspreit

Slide 7 - Quiz

(Beantwoorden) jij deze vragen allemaal goed?
A
Beantwoord
B
Beantwoordt

Slide 8 - Quiz

Persoonsvorm verleden tijd

Slide 9 - Slide

Het sexy fokschaap
Het gaat hier om de letters van de STAM: het werkwoord - en.
Dus: bonzen wordt: ik bonsDE,
want de stam is met een Z
dansen wordt: ik dansTE
Reizen wordt: wij reisDen
Eisen wordt: wij eisTen.

Slide 10 - Slide

Vorige week (missen) ik ineens mijn portemonnee.
A
miste
B
mistte
C
misde
D
misdde

Slide 11 - Quiz

De bewoners moesten naar een hotel, omdat hun huis helemaal (uitbranden)
A
uitbrande
B
uitbrandde

Slide 12 - Quiz

Na vier jaar zwemles [durven] hij nog steeds niet onder water.
A
durfde
B
durfte

Slide 13 - Quiz

Ik [juichen] hard toen het elftal had gewonnen.
A
juichde
B
juichte

Slide 14 - Quiz

Verleden tijd:
De hond [blaffen] tegen mij.

Slide 15 - Open question

Sterke werkwoorden:

In de verleden tijd wisselt de klinker.
Voorbeelden:
Schrijven, vinden, worden, zingen.
Spelling verleden tijd: enkelvoud alles hetzelfde.
Zwakke werkwoorden:

Klinker wisselt niet, spelling =
Enkelvoud: stam + -te of - de
Meervoud: stam + -ten of - den

Slide 16 - Slide

Sterke werkwoorden:
Schrijven:
Ik schreef, jij schreef, hij schreef
Wij schreven, jullie schreven, zij schreven
Zwemmen:
ik/jij/hij zwom
wij/jullie/zij zwommen
Zwakke werkwoorden:
wassen:
Ik waste, jij waste, hij waste
Wij wasten, jullie wasten, zij wasten
Reizen:
Ik/jij/hij reisde
wij/jullie/zij reisden

Slide 17 - Slide

Sterke werkwoorden
Zwakke werkwoorden
Slurpen
Slapen
Sluipen
Slopen

Slide 18 - Drag question

Bij de oefeningen:
Herken zelf aan de zin of je de tegenwoordige of verleden tijd moet gebruiken!

Slide 19 - Slide

Hij haalt nu pas een emmer water, terwijl zijn hele keuken uitbran...
A
uitbrand
B
uitbrandt
C
uitbrande
D
uitbrandde

Slide 20 - Quiz

De misdadiger aanvaar... gelaten zijn straf, toen de uitspraak eenmaal kwam.
A
aanvaard
B
aanvaardt
C
aanvaarde
D
aanvaardde

Slide 21 - Quiz

Hij [verspreiden] vroeger gemene roddels over zijn collega's.

Slide 22 - Open question


Welke zin is goed geschreven?
A
De bevrijde kat was de brandweer, die hem bevrijde, dankbaar.
B
De bevrijde kat was de brandweer, die hem bevrijdde, dankbaar.
C
De bevrijdde kat was de brandweer, die hem bevrijde, dankbaar.
D
De bevrijdde kat was de brandweer, die hem bevrijdde, dankbaar.

Slide 23 - Quiz

Oefening 2: werkwoorden tegenwoordige en verleden tijd
Maak de 20 opgaven, kijk zelf of de tegenwoordige of verleden tijd nodig is in de zin!

Slide 24 - Slide

Volgende grammaticales: werkwoordspelling tegenwoordig en voltooid deelwoord.

Slide 25 - Slide