14.5 Hormonen

14.5 Hormonale regulatie
Leerdoelen:
13 Je beschrijft op welke manier hormonen invloed uitoefenen op
      lichaamsprocessen.
14 Je legt uit wat negatieve en positieve terugkoppeling is en beschrijft de
      interactie tussen het zenuwstelsel en het hormoonstelsel.
15 Je beschrijft de bijdrage van het hormoonstelsel aan de regeling van het
      glucosegehalte van het bloed.
1 / 23
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

14.5 Hormonale regulatie
Leerdoelen:
13 Je beschrijft op welke manier hormonen invloed uitoefenen op
      lichaamsprocessen.
14 Je legt uit wat negatieve en positieve terugkoppeling is en beschrijft de
      interactie tussen het zenuwstelsel en het hormoonstelsel.
15 Je beschrijft de bijdrage van het hormoonstelsel aan de regeling van het
      glucosegehalte van het bloed.

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Het specifieke hormoon past in de bijpassende specifieke receptor van het doelwitorgaan.
Het doelwitorgaan reageert door die bepaalde specifieke genexpressie 

Slide 4 - Slide

Doelwitorgaan
Het specifieke hormoon past in de bijpassende specifieke receptor van de cellen van het doelwitorgaan.

Het doelwitorgaan reageert door die bepaalde specifieke genexpressie (DNA-RNA-eiwit).

Het gen staat dan  'aan' en het gevolg is de reactie door het maken van specifieke eiwitten zoals andere hormonen, enzymen of het maken van structuur- of membraaneiwitten.
Vergelijk met Binas 89B

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Link

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Link

Slide 11 - Slide

dynamisch evenwicht
statisch evenwicht

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Link

Zet de hormonen op de juiste plek. Binas 89B
FSH and LH
testosteron
groeihormoon
oxytocine
oestrogenen
thyroxine
antidiuretisch hormoon
TSH

Slide 15 - Drag question

Waarom hebben hormoonklieren geen afvoerbuizen?
A
Hormonen worden rechtstreeks aan de cellen af gegeven
B
Hormonen worden aan het bloed af gegeven
C
Hormonen worden via zenuwbanen geleid
D
Ze hebben wel afvoerbuizen

Slide 16 - Quiz

Welk hormoon zorgt ervoor dat de geboorte op gang komt (weeën)? En is hier sprake van positieve of negatieve terugkoppeling?
A
Oxytocine, positieve
B
Prolactine, positieve
C
FSH, negatieve
D
Oestrogeen, negatieve

Slide 17 - Quiz

Het antidiuretisch hormoon (ADH) uit de hypofyse stimuleert de terugresorptie van water uit de nierkanaaltjes en verzamelbuisjes. Wat is de invloed daarvan op
de osmotische waarde van urine?
A
daalt
B
stijgt
C
blijft even hoog
D
kun je niet weten

Slide 18 - Quiz

In de afbeelding zie je hoe het glucosegehalte wordt bepaald door de hormonen insuline en glucagon. In welk orgaan vindt het productieproces plaats van deze hormonen?
A
hypofyse
B
schildklier
C
bijnieren
D
eilandjes van Langerhans

Slide 19 - Quiz

Je hebt je verslapen. Zonder ontbijt race je naar school. Hoe veranderen de hormonen in je bloed die je suiker- en water-homeostase regelen?
A
insuline en ADH nemen toe
B
glucagon en ADH nemen toe
C
insuline neemt toe en ADH neemt af
D
glucagon neemt toe en ADH neemt af

Slide 20 - Quiz

De anticonceptiepleister of de ‘plakpil’ is een voorbehoedmiddel. In de pleister bevinden zich bepaalde hormonen die via de huid in het bloed worden opgenomen. Deze hormonen beïnvloeden de werking van de eierstokken.
De hormonen in de anticonceptiepleister beïnvloeden de werking van de eierstokken.
Welke andere hormonen beïnvloeden vooral de werking van de eierstokken?
A
hormonen uit de bijnier
B
hormonen uit de hypofyse
C
hormonen uit de schildklier
D
hormonen uit de alvleesklier

Slide 21 - Quiz

Hoe kan een hormoon een effect veroorzaken bij de juiste type cellen?
A
Het hormoon gaat meteen naar de juiste cellen toe via het bloed
B
Alle cellen in het lichaam hebben een passende receptor waarop het hormoon past. Alleen het juiste type cellen reageren.
C
Het hormoon past alleen op 1 receptor van het membraan van de cel
D
Het hormoon herkent de cel en passeert dan het membraan

Slide 22 - Quiz

afronding hoofdstuk 13/14. 
vooruitblik toets.
Formatieve Toets H14 nu of overmorgen?

Practicum puzzels inleveren (vandaag!)

Toetsstof Havo4: 4.3 en H5 en H6 (do. vragen stellen dus voorbereiden)

Toets: 4.3, H5 en H6. H13 en H14 op donderdag 30 maart
Vragenuurtje Woensdag 29/3. (Of maak een afspraak/stel me vragen)
                                                                                                                                             Succes!

Slide 23 - Slide