H3 verwijswoorden

Nederlands 20-11
Wat gaan we doen deze les?
  1. Spullen op tafel en telefoons in de tas
  2. SO Spelling inplannen
  3. Boekverslag
  4. Uitleg verwijswoorden
  5. Opdrachten maken
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

This lesson contains 11 slides, with text slides.

Items in this lesson

Nederlands 20-11
Wat gaan we doen deze les?
  1. Spullen op tafel en telefoons in de tas
  2. SO Spelling inplannen
  3. Boekverslag
  4. Uitleg verwijswoorden
  5. Opdrachten maken

Slide 1 - Slide

SO Spelling
SO Spelling H1,2,3 op donderdag 26 november
  1. Persoonsvorm tegenwoordige tijd
  2. Persoonsvorm verleden tijd
  3. Hoofdletters en leestekens
  4. Voltooid deelwoord
  5. Verwijswoorden

Slide 2 - Slide

Boekverslag
In periode twee ga je zelf een boek lezen en maak je daarover een verslag. 

Voor dit verslag krijg je een document (format) met een aantal vragen. Dit document staat in Teams.


Slide 3 - Slide

Boekverslag
Uiterlijk 30 november geef je door welk boek je leest.
  • Kijk in de boekenkast of je nog boeken hebt of ga naar de bieb om een boek te lenen
  • https://12-15.jeugdbibliotheek.nl/home.html
  • Neem je leesboek ook mee naar school! 

22 januari is de deadline voor het inleveren van het verslag.

Slide 4 - Slide

SO Spelling
SO Spelling H1,2,3 op 
  1. Persoonsvorm tegenwoordige tijd
  2. Persoonsvorm verleden tijd
  3. Hoofdletters en leestekens
  4. Voltooid deelwoord
  5. Verwijswoorden

Slide 5 - Slide

Luisteropdracht
Ik lees zo een stuk tekst voor. Dit doe ik twee keer. Daarna ga ik een vraag aan jullie ga stellen. 

Let dus goed op! 
Tijdens het lezen is het helemaal stil. 

Slide 6 - Slide

Verwijswoorden
Welke fouten heb jij gehoord?


Slide 7 - Slide

Verwijswoorden

Slide 8 - Slide

Verwijswoorden
De --> die/deze
De jongen --> De jongen die graag muziek maakt

Het --> dit/dat
Het meisje --> Het meisje dat graag shopt.
Het boek --> Ik lees graag het boek dat ik leuk vind.

Slide 9 - Slide

Verwijswoorden
Verwijswoorden gebruik je om een tekst/zinnen leuker te maken.

  • Max is blij. Max heeft 8 euro verdiend. Max heeft een weddenschap gewonnen.
  • Max is blij. Hij heeft namelijk met een weddenschap 8 euro verdiend. 

Slide 10 - Slide

Opdrachten maken
Maak de volgende opdrachten:
basis: 1 t/m 6 op blz. 118-120
kader: 1 t/m 5 op blz. 82-83

Ben je klaar? Kijk je antwoorden na via Teams +
basis: 1 t/m 7 op blz. 114-117
kader: 1 t/m 7 op blz. 84-85

Slide 11 - Slide