Formuleren paragraaf 6. Trappen van vergelijking

Welkom!
Pak je leesboek.
Verder vandaag:
Bespreken huiswerk
Start paragraaf 6 Formuleren
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

Items in this lesson

Welkom!
Pak je leesboek.
Verder vandaag:
Bespreken huiswerk
Start paragraaf 6 Formuleren

Slide 1 - Slide

Bespreken huiswerk
Opdracht 1 t/m 3 op bladzijde 239.

Slide 2 - Slide

Waar zijn we?

Cursus 6: Formuleren
Paragraaf 6
'Trappen van vergelijking'
Blz. 240-241

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Leerdoelen
Ik kan de trappen van vergelijking gebruiken in combinatie met als en dan en het juiste persoonlijk voornaamwoord. 



Slide 5 - Slide

Mijn opa is lief, mijn moeder is liever en mijn zusje is het liefst. 

Slide 6 - Slide

Trappen van vergelijking

Slide 7 - Slide

Het product dat stuk ging.

Slide 8 - Slide

Trappen van vergelijking 
Let op, eindigt een woord...
- op -r? -> dan bij de vergrotende trap -der
   raar - raarder, duur  - duurder, zuur - zuurder
- op -s? -> dan bij de overtreffende trap -t
   vers - verst, boos - boost
- op -st? -> dan bij overtreffende trap geen -st, maar meest
   juist - meest juist, bewust - meest bewust

Slide 9 - Slide

Trappen van vergelijking (6.6)
Uitzonderingen, een paar voorbeelden:
goed, beter, best                                   graag, liever, liefst
veel, meer, meest                                  weinig, minder, minst

... als mij of ... dan ik?
- Gebruik als na de stellende trap en dan na de vergrotende trap
- Maak de zin langer: Joep is net zo slim als hij (is)/als ik (ben)

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Dus...
Is iets gelijk? 
Dan gebruiken we ALS 
Hij is net zo slim ALS ik. 

Is iets verschillend?
Dan gebruiken we DAN
Hij is slimmer DAN ik.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Wat is de overtreffende trap van 'blond'?
A
blond
B
blonder
C
blondst
D
meest blond

Slide 14 - Quiz

Wat is de vergrotende trap van 'zuur'?
A
zuur
B
zuurer
C
zuurder
D
zuurst

Slide 15 - Quiz

Hij weet dat beter ... ik
A
als
B
dan

Slide 16 - Quiz

Wat is juist:
Karin is vijf keer sterker als/dan hij/hem.
A
als hij
B
als hem
C
dan hij
D
dan hem

Slide 17 - Quiz

Goed of fout? Leg uit.
1. Ik vind broccoli viezer als bloemkool.
2. Zij is liever als mij.
3. Het is stiller in de klas dan thuis. 
4. Porsche heeft grotere motoren als Tesla.
5. Mijn zusje is even groot dan ik.
6. Mijn vriendin werkt harder dan mij. 
7. Mijn broertje werkt beter als ik in de buurt ben. 

Slide 18 - Slide

Check leerdoelen
Ik kan de trappen van vergelijking gebruiken in combinatie met als en dan en het juiste persoonlijk voornaamwoord. 

Slide 19 - Slide

Aan de slag
Maak opdracht 1 t/m 6 op bladzijde 241. 
Let op: opdracht 3 hoeft niet! 


Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide