Verplichte context Arbeidsmarkt

Verplichte Context Arbeidsmarkt
In deze LessonUp worden alle begrippen die belangrijk zijn voor deze verplichte context kort samengevat.
1 / 11
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 11 slides, with text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Verplichte Context Arbeidsmarkt
In deze LessonUp worden alle begrippen die belangrijk zijn voor deze verplichte context kort samengevat.

Slide 1 - Slide

CAO:
Collectieve Arbeidsovereenkomst: afspraken tussen vakbonden en werkgeversorganisaties over loon en andere arbeidsvoorwaarden


Minimumloon:
Het loon mag dan niet lager zijn dan wettelijk is vastgelegd door de overheid.
Er ontstaat dan vaak werkloosheid, omdat vraag naar arbeid kleiner is dan het aanbod.


Slide 2 - Slide

Bij een minimumloon is er vaak sprake van werkloosheid:


Slide 3 - Slide

Formele sector:
Al het geld dat in de formele sector verdiend wordt, wordt opgegeven aan de belastingdienst en telt mee dus in ons nationaal inkomen.


Informele sector (verborgen economie):
In de informele sector vind productie plaats die niet aan de belastingdienst wordt opgegeven en dus niet meetelt in het BBP. Er kan zijn van legale productie (vrijwilligerswerk, doe-het-zelf klussen, etc.) of illegale productie (zwart werken).

Slide 4 - Slide

Hoogconjunctuur:

Meer effectieve vraag naar producten en diensten (EV) dan dat er gemaakt kan worden (productiecapaciteit).

De prijzen van producten stijgen, omdat een bedrijf zijn producten toch wel kwijt raakt en dus meer kan vragen voor zijn producten. Als veel bedrijven dit doen, ontstaat er inflatie (algemene stijging van de prijzen).

Slide 5 - Slide

In een hoogconjunctuur stijgen de lonen vaak, omdat de werkgevers proberen werknemers te lokken en te behouden door hogere lonen te bieden. Bovendien is er weinig kans op werkloosheid, dus zullen de vakbonden hogere looneisen stellen.


Laagconjunctuur:
Minder effectieve vraag naar producten en diensten (EV) dan dat er gemaakt kan worden (productiecapaciteit).

Er ontstaat dan conjuncturele werkloosheid.

Slide 6 - Slide

Conjuncturele werkloosheid:
Werkloosheid die ontstaat door een daling van de vraag naar producten en diensten (effectieve vraag).


Bijvoorbeeld: de loonbelasting stijgt. Hierdoor wordt er minder geconsumeerd, waardoor de EV daalt en de productie daalt. Er zijn minder werknemers nodig, de werkgelegenheid daalt, waardoor de werkloosheid stijgt.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Slide 9 - Video

Structurele werkloosheid:
- kwantitatieve: minder mensen nodig dan beschikbaar
- kwalitatieve: de beschikbare werklozen zijn niet geschikt voor de banen (hebben niet de juiste opleiding  of werkervaring of wonen te ver weg van de baan).

- seizoenswerkloosheid: sommige banen zijn alleen in een gedeelte van het jaar beschikbaar. In de maanden dat men geen baan heeft, is men seizoenswerkloos.
- frictiewerkloosheid: er is wel vraag en aanbod dat bij elkaar past, maar het duurt even voor het elkaar gevonden heeft.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video