This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Slide
Slide 25 - Slide
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Slide
Slide 28 - Slide
Slide 29 - Slide
Slide 30 - Slide
Slide 31 - Slide
Slide 32 - Slide
Contante verkopen € 40.000,- per maand Contante inkopen € 25.000,- per maand Brutowinst 40% van de verkoopprijs Bereken de ontvangsten in de maand maart.
A
€ 15.000,-
B
€ 40.000,-
C
€ 45.000,-
D
€ 120.000,-
Slide 33 - Quiz
Contante verkopen € 40.000,- per maand Contante inkopen € 25.000,- per maand Brutowinst 40% van de verkoopprijs Bereken de uitgaven in de maand maart.
A
€ 24.000,-
B
€ 25.000,-
C
€ 75.000,-
Slide 34 - Quiz
De krediettermijn van debiteuren is 1 maand. De verkoop op rekening is in januari € 25.000,-, in februari € 30.000,- en in maart € 35.000,-. Bereken de ontvangst in maart
A
€ 25.000,-
B
€ 30.000,-
C
€ 35.000,-
D
€ 90.000,-
Slide 35 - Quiz
De loonkosten bedragen € 10.000,- per maand. Bereken de uitgaven voor de maand maart.
A
€ 10.000,-
B
€ 30.000,-
Slide 36 - Quiz
De rentekosten bedragen € 5.000,- per maand. Aan het einde van het kwartaal wordt rente en € 7.000,- aflossing betaald. Bereken de uitgaven in de maand maart
A
€ 5.000,-
B
€ 12.000,-
C
€ 15.000,-
D
€ 22.000,-
Slide 37 - Quiz
De huurkosten bedragen € 7.000,- per maand en wordt aan het begin van ieder kwartaal betaald. Hoeveel bedragen de uitgaven in maart?
Slide 38 - Open question
In januari is een bestelauto gekocht voor € 27.000,-, met een krediettermijn van 2 maanden. De afschrijving is € 600,- per maand. Bereken de uitgaven in maart.