Rekenen met procenten

Rekenen met procenten
1 / 18
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Rekenen met procenten

Slide 1 - Slide

3 soorten sommen
2 soorten sommen:
- Van procenten naar Euro’s
- Van Euro’s naar procenten

Slide 2 - Slide

Procenten naar euro’s
In een vraag staat het woord ‘euro’s’. In de tekst erboven wordt een percentage genoemd.

VB: 5% van zijn 120 euro zakgeld geeft hij uit aan snoep.
Hoeveel euro geeft hij uit aan snoep?
€120:100 = €1,20 -->naar 1 procent rekenen
€1,20 x 5 = € 6  vermenigvuldig met het gegeven percentage


Slide 3 - Slide

Euro’s naar procenten
In de vraag staat het woord procent.
Als er naast procent ook een woord van verandering staat (toegenomen, afgenomen, gestegen etc) gebruik je de volgende formule:
- Nieuw-oud / oud x 100%
VB: Joris zijn salaris stijgt van 100 naar 120 euro.
Hoeveel procent is zijn salaris gestegen.

Slide 4 - Slide

Euro’s naar procenten
Als direct achter procent ‘van’ staat dan gebruik je:
- Deel/ geheel x 100% 
 (hierbij is het geheel wat direct achter het
                                                                                woordje van komt)
VB: Joris betaalt 40 euro mee aan de rekening die 150 is.
Hoeveel procent van de rekening betaalt Joris?

Slide 5 - Slide

Zelf oefenen
Op welke woorden moet je letten?

Slide 6 - Slide

Je gebruikt de formule (nieuw-oud)/oud x 100%

Joris verdient 100 euro en gaat 120 euro verdienen.
Hoeveel procent is zijn loon gestegen?
Op welke woord(en) moet je letten om te weten dat je bovenstaande formule moet gebruiken?
A
100 en 120 euro
B
procent
C
procent en gestegen
D
zijn loon

Slide 7 - Quiz

Je gebruikt de formule deel/geheel x 100%

Joris geeft 100 euro van zijn 120 euro loon uit aan schoenen.
Hoeveel procent van zijn loon geeft hij uit aan schoenen?
Op welke woord(en) moet je letten om te weten dat je bovenstaande formule moet gebruiken?
A
100 en 120 euro
B
procent van
C
procent en loon
D
schoenen

Slide 8 - Quiz

Je gebruikt de formule naar 1% rekenen x percentage

Joris krijgt 100 euro zakgeld en dit stijgt met 20%.
Hoeveel euro is zijn zakgeld gestegen?
Op welke woord(en) moet je letten om te weten dat je bovenstaande formule moet gebruiken?
A
100 euro en 20%
B
gestegen
C
20%
D
euro

Slide 9 - Quiz

3 formules
Welke formule gebruik je?
- naar 1% rekenen x percentage
- deel/geheel x 100%
- (nieuw-oud)/oud x 100%

Slide 10 - Slide

Voor economie hebben 14 van de 22 leerlingen een voldoende.
Hoeveel procent van de leerlingen heeft een voldoende?
Welke formule gebruik je?
A
naar 1% rekenen x percentage
B
deel/geheel x 100%
C
(nieuw-oud)/oud x 100%

Slide 11 - Quiz

Beau krijgt een loonsverhoging van 23% vanwege goed werk. Hij verdiende 88 euro per week
Hoeveel euro loonsverhoging krijgt hij?
Welke formule gebruik je?
A
naar 1% rekenen x percentage
B
deel/geheel x 100%
C
(nieuw-oud)/oud x 100%

Slide 12 - Quiz

Lisa krijgt er voor economie 0,6 punt bij. Hierdoor stijgt haar cijfer van een 5,0 naar een 5,5
Hoeveel procent is haar cijfer gestegen?
Welke formule gebruik je?
A
naar 1% rekenen x percentage
B
deel/geheel x 100%
C
(nieuw-oud)/oud x 100%

Slide 13 - Quiz

Rekenen met procenten
Zelf de juiste formules toepassen

Slide 14 - Slide

Voor economie hebben 14 van de 22 leerlingen een voldoende.
Hoeveel procent van de leerlingen heeft een voldoende?
A
63,6%
B
64%
C
66,67%
D
60%

Slide 15 - Quiz

Lisa krijgt er voor economie 0,6 punt bij. Hierdoor stijgt haar cijfer van een 5,0 naar een 5,5
Hoeveel procent is haar cijfer gestegen?

A
10%
B
11%
C
12%
D
12,5%

Slide 16 - Quiz

Beau krijgt een loonsverhoging van 23% vanwege goed werk. Hij verdiende 88 euro per week
Hoeveel euro loonstijging krijg hij?

A
20 euro
B
20,25 euro
C
21 euro
D
20,24 euro

Slide 17 - Quiz

Beau krijgt een loonsverhoging van 23% vanwege goed werk. Hij verdiende 88 euro per week
Hoeveel euro verdient hij nu per week?
Welke formule gebruik je?
A
20 euro
B
110 euro
C
108,24 euro
D
110 euro

Slide 18 - Quiz