1.8 Spelling

1.8 Spelling
DE PERSOONSVORM
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

1.8 Spelling
DE PERSOONSVORM

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
In deze paragraaf:
  • herhalen we de persoonsvorm;
  •  leer je hoe je de persoonsvorm (pv) in de tegenwoordige tijd (tt) goed spelt;
  • tien dicteewoorden.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

De persoonsvorm

Slide 4 - Slide

PERSOONSVORM

Slide 5 - Mind map

Slide 6 - Video

En nu goed spellen!
Onderwerp                             fietsen            worden
Ik...                       stam             fiets                 word           ...je/jij
Jij/hij/zij/het   stam+t         fietst                wordt
Wij/Jullie/Zij   stam+en      fietsen            worden

Slide 7 - Slide

Voorbeelden samen
Ik (lopen) naar de bakker.

Hij (fietsen) op de lange straat.

Morgen (hebben) we een barbecue.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Joris (hebben) kaartjes gemaakt
A
hebben
B
hebt
C
heb
D
heeft

Slide 10 - Quiz

Hij (verdienen) heel veel geld.
A
verdien
B
verdiend
C
verdient
D
verdiendt

Slide 11 - Quiz

Hij (beweren) allerlei dingen over mij.
A
beweert
B
beweerd
C
beweer
D
beweren

Slide 12 - Quiz

Zelf aan de slag!
Opdracht 1 t/m 4
Opdracht 9-1 en 9-2

Test jezelf: Leerdoel A

Slide 13 - Slide

De kip (broeden) op haar eieren.
A
broed
B
broedt
C
broeden

Slide 14 - Quiz

Hij (verhuizen) volgende week van Maastricht naar Amsterdam.
A
verhuizen
B
verhuist
C
verhuisd
D
verhuisdt

Slide 15 - Quiz

Hoe vaak (opwinden) je dat horloge eigenlijk op?
A
opwind
B
opwindt
C
wind
D
windt

Slide 16 - Quiz

(worden) nou niet ongeduldig, jouw tijd komt heus wel
A
word
B
wordt
C
wort

Slide 17 - Quiz

Volgens mij (besteden) die wielrenners wel vijf uur per week aan conditietraining.
A
besteed
B
besteedt
C
besteden
D
besteet

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Slide