11 september

Wat doen we vandaag?
  • Vragen grammatica?
  • Bespreken 6B, t/m 19.
  • Bespreken A:  ἄν + imperfectum of aoristus
  • 6B, C en D.
Klas 5: vertaal 9A af,
Maak A Werkwoord
1 / 36
next
Slide 1: Slide
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Wat doen we vandaag?
  • Vragen grammatica?
  • Bespreken 6B, t/m 19.
  • Bespreken A:  ἄν + imperfectum of aoristus
  • 6B, C en D.
Klas 5: vertaal 9A af,
Maak A Werkwoord

Slide 1 - Slide

Vragen grammatica?

Slide 2 - Open question

Geen vragen (meer)?
  • Maak maar twee rijtjes.... 

Slide 3 - Slide

Opdracht bij de tekst
  • Kleur in elke zin:
  • De persoonsvorm.
  • Andere werkwoordsvormen in een andere kleur.
  • Alle Nominativi in een andere kleur.
  • Alle directe en indirecte objecten ieder in een andere kleur.
  • (Dus: lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp).

Slide 4 - Slide

περὶ τῆς ἐμῆς ἱππικῆς οὐ πολὺς ὁ λόγος.

Slide 5 - Open question

ἐγὼ γάρ, ὦ βουλή, πάντας οἶμαι τοὺς ἀδυνάτους μηχάνημά τι ζητεῖν, ὃ τὸν βίον ἄλυπον ποιεῖ.

Slide 6 - Open question

οὕτως οὖν εἰς τὰς μὲν ὁδοὺς τὰς μικρὰς οὐ μιᾷ
βακτηρίᾳ χρῶμαι, ὥσπερ οἱ ἄλλοι, ἀλλὰ δυοῖν·

Slide 7 - Open question

εἰς δὲ τὰς ὁδοὺς τὰς μακρὰς τοῖς ἵπποις χρῶμαι, ὧν ὁ κατήγορος πολλάκις ἐμιμνήσκετο.

Slide 8 - Open question

B. Naamwoord
  • Zie gramm. blz. 38.

Slide 9 - Slide

οὗτος δὴ λέγει διὰ τὴν ὕβριν με ἀναβαίνειν ἐπὶ
τοὺς ἵππους, ἀλλὰ ψεύδεται.

Slide 10 - Open question

διὰ γὰρ τὴν συμφορὰν τοῦτο ποιῶ.

Slide 11 - Open question

καὶ ταύτην τὴν συμφοράν, ἣν ἐκ γενετῆς ἔχω, πάντες γιγνώσκετε.

Slide 12 - Open question

τὸ δὲ μέγιστον, ὦ βουλή, τεκμήριον... ῥᾴδιόν ἐστι μαθεῖν·

Slide 13 - Open question

ὅτι διὰ τὴν συμφορὰν ἀλλ’ οὐ διὰ τὴν ὕβριν, ὡς οὗτος λέγει, ἐπὶ τοὺς ἵππους ἀναβαίνω,

Slide 14 - Open question

τὸ δὲ μέγιστον, ὦ βουλή,
 τεκμήριον 
ὅτι διὰ τὴν συμφορὰν 
ἀλλ’ οὐ διὰ τὴν ὕβριν,

ὡς οὗτος λέγει
ἐπὶ τοὺς ἵππους ἀναβαίνω,
ῥᾴδιόν ἐστι μαθεῖν·
Maar het belangrijkste bewijs, raad
dat ik vanwege mijn handicap, maar niet vanwege mijn overmoed
zoals hij zegt, 
de paarden bestijg,
is gemakkelijk te begrijpen:

Slide 15 - Slide

εἰ γὰρ πλούσιος ἦ, ἴδιον ἵππον ἂν εἶχον,

Slide 16 - Open question

ἐφ’ ὃν ἀναβαίνειν ἐδυνάμην, ἀλλ᾽ οὐκ ἐπὶ τοὺς ἀλλοτρίους ἵππους ἀνέβαινον ἄν.

Slide 17 - Open question

νῦν δ’, ἐπειδὴ πλούσιος οὐκ εἰμί,
τοιοῦτον ἵππον οὐ δύναμαι κτήσασθαι.

Slide 18 - Open question

διὰ τοῦτο δὴ ἐμὲ τοῖς
ἀλλοτρίοις ἵπποις χρῆσθαι δεῖ.

Slide 19 - Open question

καὶ οὕτως καὶ αἱ βακτηρίαι, αἷς χρῶμαι, καὶ οἱ ἵπποι τεκμήριά εἰσιν

Slide 20 - Open question

ὅτι ἐγὼ ἀδύνατός εἰμι καὶ τὸ ἀργύριον, ὃ ἡ πόλις παρέχει, δικαίως λαμβάνω.

Slide 21 - Open question

A: ἄν + imperfectum of aoristus
  • 1 a de aoristus
  • b over het verleden
  • c voltooid verleden tijd (had uitgedaagd, of omschrijving met ‘zou hebben’)

Slide 22 - Slide

A: ἄν + imperfectum of aoristus
  • 2 a het imperfectum
  • b over het heden
  • c onvoltooid verleden tijd (of omschrijving met ‘zou’)
  • 3 ἄν + imperfectum: irrealis van het heden
  • ἄν + aoristus: irrealis van het verleden

Slide 23 - Slide

Aan het werk.
  • Maak C en D.
  • Maak de Συμβουλή.

Slide 24 - Slide

C: Betrekkelijk voornaamwoord
  • 1 a lijdend voorwerp
  • b onderwerp
  • c a; lijdend voorwerp
  • d onderwerp

Slide 25 - Slide

C: Betrekkelijk voornaamwoord
  • 2 a ὅ μηχάνημά τι onz. ev
  • ὧν τοῖς ἵπποις mnl. mv
  • ἥν ταύτην τὴν συμφοράν vrl. ev
  • ὅν ἵππον mnl. ev
  • αἷς αἱ βακτηρίαι vrl. mv
  • ὅ τὸ ἀργύριον onz. ev

Slide 26 - Slide

C: Betrekkelijk voornaamwoord
  • 2 b ὅ nom.
  • ὧν gen.
  • ἥν acc.
  • ὅν acc.
  • αἷς dat.
  • ὅ acc.

Slide 27 - Slide

C: Betrekkelijk voornaamwoord
  • c lidwoord; overal een spiritus asper in plaats van een -τ-
  • d zie grammaticaoverzicht Serie 6
  • e zie grammaticaoverzicht Serie 6

Slide 28 - Slide

D: Varia
  • a omhoog gaan, erop gaan
  • b bestijgen

Slide 29 - Slide

Συμβουλή
  • 1 de persoonsvorm ἐστί; verder eigen verwerking
  • 2 ἐκ γενετῆς (r. 8)
  • 3 Het argument lijkt niet erg steekhoudend: als hij geen geld heeft om een paard te kopen betekent dat nog niet dat hij zo weinig heeft, dat hij voor een uitkering in aanmerking komt; kennelijk heeft hij wel genoeg geld om een paard te huren.

Slide 30 - Slide

6B Oefening 1
  • a                                  b                                 c
  • ζητεῖν (r. 2)               praes.                     (πάντας) τοὺς ἀδυνάτους
  • ἀναβαίνειν (r. 6)     praes.                      με
  • μαθεῖν (r. 12)            aor.
  • ἀναβαίνειν (r. 13)   praes.
  • κτήσασθαι (r. 15)    aor.                           ἐμέ
  • χρῆσθαι (r. 16)         praes.                      ἐμέ

Slide 31 - Slide

6B Oefening 2
  • 1 Het vak dat ik uitoefen/doe, verschaft mij weinig.
  • 2 De man door wie de invalide aangeklaagd werd, was rijk.
  • 3 De woorden die je zegt, geloof ik niet.
  • 4 De mannen met wie jullie spreken, kennen wij niet.
  • 5 Eurykleia was blij met de geschenken die zij ontving.

Slide 32 - Slide

6B Oefening 2 
  • 6 Eurykleia huilde veel op de dag waarop ze trouwde.
  • 7 De man met wie Eurykleia trouwde, was oud en invalide.
  • 8 De invalide die geen kinderen heeft, (lett. aan wie geen kinderen zijn) kan zonder het geld van de stad niet leven.
  • 9 De burgers die het koor moesten bekostigen/ van wie het nodig was dat zij het koor bekostigden, waren rijk. 

Slide 33 - Slide

6B Oefening 3
Na voorzetsels gebruiken we in het Nederlands:
- voor personen ‘wie’ (bijv. de man met wie Eurykleia trouwde)
- voor dingen ‘waar-’ (bijv. de dag waarop, het geld waarmee, het huis waarin)

Slide 34 - Slide

6B Oefening 4
  • Een student besteeg ’s nachts zijn grootmoeder.
  • Toen hij daarom klappen kreeg van zijn vader, zei hij:
  • ‘allemachtig, het is zolang al sinds jij mijn moeder berijdt, waarbij je zonder dat je iets van mij te verduren hebt, 
  • en nu word jíj boos omdat je mij één keer op jouw moeder aantreft?’

Slide 35 - Slide

Aan het werk.
  • Herhaal woordjes van Serie 1, 2 en 3.
  • Leer de woordjes van 6A-B
  • Maak oefening 1, 2 en 3.


Dit is ook huiswerk!

Slide 36 - Slide