Benoemen van bijzinnen

Online les 18: 
Samengestelde zinnen ontleden
Het benoemen van hoofd- en bijzinnen
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Online les 18: 
Samengestelde zinnen ontleden
Het benoemen van hoofd- en bijzinnen

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Lesdoel en planning
  • Je kan hoofdzinnen en bijzinnen van elkaar onderscheiden.
  • Bijzinnen kunnen herkennen en toepassen.
  • Huiswerk woensdag 27 mei - tio tekst in week 20 over stijlfiguren. Opdracht staat al in Teams. Ik bespreek hem maandag 25 mei nog. 

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

hoofdzin:
PV en O staan naast elkaar en kunnen niet worden gescheiden door het woord 'niet'

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Terugblik vorige lessen

Zinsdeelzinnen

bijzin kun je vervangen dus een woord of een woordgroep.

Functie van de bijzin bepalen

- onderwerpszin

- lijdend voorwerpszin

- naamwoordelijk deel-zin

- meewerkend voorwerpszin

- bijwoordelijke bijzin



Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Stappenplan bijzin benoemen
1. Wat is de hoofdzin en wat is de bijzin?
2. Vervang de bijzin door een woord
3. Ontleed de hoofdzin met het woord en benoem dan de bijzin

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Onderwerpszin
  • Dat hij de bus mist, gebeurt bijna dagelijks
  • Dat gebeurt bijna dagelijks

  • Wie niet op tijd vertrekt, kan dat verwachten
  • Iemand kan dat verwachten

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Slide 7 - Video

This item has no instructions

Benoem de bijzin:
1. Wie de wedstrijd wint, wordt zeker kampioen.

Slide 8 - Open question

This item has no instructions

Hoe benoem je de bijzin?
Veel reizigers waren doordat het zo hard sneeuwde, op het NS-station gestrand.

A
ond-zin
B
bwb-zin
C
gez.-zin
D
mv-zin

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Hoe benoem je de bijzin?
Ze hebben de hond die me laatst gebeten heeft, moeten afmaken.
A
ond-zin
B
bwb-zin
C
lv-zn
D
mv-zin

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Hoe benoem je de bijzin?
Wie de hele waarheid wil kennen, moet vroeg opstaan.
A
ond-zin
B
bwb-zin
C
lv-zin
D
gez-zin

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de bijzin?
'Hij is eindelijk geworden wat hij altijd al wilde zijn.'
A
Hij is eindelijk
B
Hij is eindelijk geworden
C
Hij altijd al wilde zijn
D
Wat hij altijd al wilde zijn

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Hoe benoem je de bijzin?
Hij is eindelijk geworden wat hij altijd al wilde zijn.
A
ond-zin
B
mv-zin
C
bwb-zin
D
gez-zin

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Wat is in onderstaande zin de bijzin?
Wie dieren mishandelt, mag de rechter van mij zwaar straffen.
A
mag de rechter t/m straffen
B
wie dieren mishandelt

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Hoofdzin of bijzin?

'Ik ga morgen naar de kapper.'
A
Hoofdzin
B
Bijzin

Slide 15 - Quiz

Het onderwerp (ik) staat naast de persoonsvorm (ga).
Hoofdzin of bijzin?

'... als ik mijn pianoles kan afzeggen.'
A
Hoofdzin
B
Bijzin

Slide 16 - Quiz

Het onderwerp (ik) staat niet naast de persoonsvorm (kan).
1a [Ik ben in Griekenland geweest], 1b omdat [mijn moeder daar is opgegroeid.]
A
Zin 1a en 1b zijn beide hoofdzinnen.
B
Zin 1a is een hoofdzin; zin 1b is een bijzin.
C
Zin 1a is een bijzin; zin 1b is een hoofdzin.
D
Zin 1a en 1b zijn beide bijzinnen.

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

2a [Na jarenlang in de bureaula te hebben gelegen], 2b [gaf de schrijver het boek toch uit].
A
Zin 2a en 2b zijn beide hoofdzinnen.
B
Zin 2a is een hoofdzin; zin 2b is een bijzin.
C
Zin 2a is een bijzin; zin 2b is een hoofdzin.
D
Zin 2a en 2b zijn beide bijzinnen.

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

1a [In het land waar mijn moeder is opgegroeid], 1b [ben ik vorige week op vakantie geweest].
A
Zin 1a en 1b zijn beide hoofdzinnen.
B
Zin 1a is een hoofdzin; zin 1b is een bijzin.
C
Zin 1a is een bijzin; zin 1b is een hoofdzin.
D
Zin 1a en 1b zijn beide bijzinnen.

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

In welke zin staat een voorzetselvoorwerpszin?
A
Hoewel ze te laat waren, werd hun niet de toegang ontzegd.
B
Eindelijk is hij arts geworden, wat hij altijd al heeft willen zijn.
C
Ik kan niet geloven dat Jolien en Bas uit elkaar zijn.
D
Helaas hebben ze geen rekening gehouden met wat de site heeft gemeld.

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

In welke zin(nen) staat een bijwoordelijke bijzin?
A
Ze gaat met mij mee, als ik haar ticket betaal.
B
Na de lessen gaan de leerlingen van G3X vol energie naar huis.
C
Omdat ik Grieks zo moeilijk vind, ga ik elke dag even oefenen.
D
Robert wil graag surfen, maar de wind staat nu te laag.

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

De tas waarin mijn usb-stick zit, ligt nog in het computerlokaal
A
bvb-zin
B
ond-zin
C
lv-zin
D
vzv-zin

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

In welke zin staat een onderwerpszin?
A
Dat hij zijn oma helpt, is een goede daad.
B
Wie stout is, geef ik straf.
C
Dat Peter niet komt opdagen, vind ik erg jammer.
D
Als het weer zo mooi blijft, gaan we morgen naar de Efteling.

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Mag jij van je ouders naar het liefdadigheidsconcert dat in Rotterdam wordt gegeven?
A
bwb-zin
B
ond-zin
C
mw-zin
D
bvb-zin

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

In welke zin staat een lijdendvoorwerpszin?
A
Ik ben nieuwsgierig naar ons pasgeboren neefje.
B
Dat wij dit zo snel snappen, is te danken aan onze inzet.
C
Denk jij dat de snackbar nog open is om 12 uur?
D
Wie niet meedenkt, zal het niet zo snel snappen.

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

De leerlingen, die een onvoldoende hebben, mogen de toets volgende week herkansen.
A
ond-zin
B
bwb-zin
C
bvb-zin
D
lv-zin

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Wat heb je geleerd?
  • Je kan hoofdzinnen en bijzinnen van elkaar onderscheiden
  • Je kan de bijzinnen benoemen

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk woe 27 mei
Schrijf een column voor een jongerenblad of schoolkrant over een kleine ergernis waarmee je wel eens te maken hebt. 
Schrijf daarover met enkele van de volgende stijlfiguren: 
ironie (goedmoedige spot, waarbij je vaak het tegenovergestelde zegt van wat je bedoelt) 
hyperbolen (overdrijvingen) 
understatements (tegenovergestelde van hyperbool: de bewering wordt spottend afgezwakt). 

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Mogelijke voorbeelden van kleine ergernissen zijn:
• de snoertjes van je oortjes raken snel in de war; 
• je fiets wil steeds niet op zijn standaard blijven staan; 
• je ritssluiting loopt vast of gaat kapot; 
• de helft van je paar sokken of handschoenen is altijd onvindbaar. 

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Je opdracht voldoet aan de volgende eisen: 
• De lengte is 300 à 400 woorden. 
• De column is persoonlijk. 
• Hij is humoristisch of amusant. 
• Hij bevat enkele hyperbolen, understatements en enige ironie. 
• Je begint met een pakkende openingszin en eindigt met knallende slotzin. 
• Je column is correct geformuleerd. 

Slide 30 - Slide

This item has no instructions