Kennen:> Ik ken de regels van het voltooid deelwoord in de Nederlandse taal.
> Ik ken de regels van het onvoltooid deelwoord in de Nederlandse taal
> Ik ken de regels van het bijvoeglijk naamwoord in de Nederlandse taal
> Ik ken de vier werkwoordstijden.
Kunnen:
> Ik kan zelfstandig mijn antwoorden goed nakijken.
> Ik kan de regels van het voltooid deelwoord, onvoltooid deelwoord, bijvoeglijk naamwoord en de werkwoordstijden in de online opdrachten toepassen.